BANKET-WERK
Mr. JOHAN de BRUNE,
Racd Penfionaris der Ed.
M. Heeren Staten van
Zeel a n d t
de godsdienstige ligging van johan de brune de oude
52
Even verderop stelt De Brune dat men
sen met een teer geweten in hun onge
rustheid wel eens overdrijven. Hij con
cretiseert deze uitspraak als volgt:
Huyden ten daghe wert by ons ghe-
krackeelt en gheredent, over het vie
ren ende onderhouden van den
Christelycken Rust-dagh. De zom-
mighe zijn hier zoo mede-lijdelick
bekrompen, dat zy zelfs den ouden
naem uyt haren mond bannen, en
daer wy plachten Zon-dagh te zeg-
ghen, vinden zy noodigh, den dagh
des Heeren te noemen, of immers
zulck een woord te gebruycken, dat
in de H. Schriftuere uyt-gedruckt
staet: op dat zy die Heydensche na
men, die van on-herboren menschen
verzint zijn, niet alleenelick uyt haer
herte, maer oock van hare tonghe
mochten weeren. Hebbe oock ghe-
weten, daer toe gebruyckt te zijn de
woorden van den sesthienden
Psalm, lek en wil haers (der vremde
Goden) danck-offers, met den bloede
niet offeren, noch haren naem in mij
nen monde voeren 85).
VAN GOEDE GEDACHTEN:
door d'Heer
Tot MiDDElBURck.
Giicdruckt by Jjques Vtercnsinde Clelie. iójjr
Met l'tivilegie voor ij. jaren,
Vervolgens keert hij zich tegen een zon
dagsheiliging waarbij buiten de kerk
gang de tijd uitsluitend binnenshuis met
allerlei religieuze werkzaamheden wordt
doorgebracht85).
Het is aan geen enkele twijfel onderhevig
dat De Brune hier het oog heeft op de
sabbatopvatting en -viering van mannen
als de beide Teellincks. Zij waren het die
zich beijverden om de door hen van het
piëtistische Puritanisme overgeno
men86) vulling van de rustdag met het
verrichten van allerlei religieuze bezig
heden, in de Nederlanden te propage
ren87). Tevens is het van W. Teellinck
bekend dat hij bezwaar had tegen de
aanduiding zondag88).
Toch is het opmerkelijk dat de geciteer
de kritische uitspraken naar de kant van
de voormannen der Nadere Reformatie
ingekaderd zitten in een gedeelte waarin
De Brune het juist voor hen opneemt te
gen degenen die hen lasteren89). Hij ver
wijt deze lasteraars dat zij aan de andere
zijde nog veel meer van de goede weg af
wijken. Eigenlijk maken zij het er zelf
naar dat mensen in reactie op hen wel
eens te ver gaan. Ook al kan De Brune
zich niet vinden in de door religieuze be
zigheden binnenshuis beheerste sab
batviering, toch spreekt hij met grote
eerbied over hen die op deze wijze Gods
dag doorbrengen en neemt hij hen in be
scherming:
Wie kan, met reden, dit bestraffen?
jae wie en behoorde zich niet veel eer
te verwonderen, en God de Heere
groot te maecken, over zulcke ghe-
heilighde zielen, die hy ons binnen
onze mueren verleent, tot onzer ze
kerder bewaringe. Swijge dan de
verwijtinge van Sabbatarissen, en
watter van sulcke woorden meer
zijn, waer door de Godvruchtigheyd
verhatelickt wert, en een deure ghe-
opent tot on-ghetoomde vryheyd.
De gevolgtrekking uit dit alles is dat De
Brune's verhouding tot echte vertegen
woordigers van de Nadere Reformatie
beheerst wordt door een diep respect,
waarbij hij echter niet verheelt dat zij
naar zijn mening sommige zaken over
drijven, zoals hun bezwaar tegen de uit
drukking zondag en hun piëtistisch-pu-
riteinse viering van de sabbat. De hoog
achting die hij voor hen heeft, brengt
hem ertoe het voor hen op te nemen te
gen degenen die hen met scheldwoor
den overladen. Wanneer zijn houding
vergeleken wordt met die van de ortho
dox-gereformeerde predikant van Tho-
len Jacobus Bursius, die in 1627 de eer
ste bestrijding van de Nadere Reforma
tie in druk liet uitkomen90), blijken een
geringe overeenkomst en een diep
gaand verschil. Enerzijds zijn De Brune
en Bursius één in hun handhaving van
het woord zondag, anderzijds nemen zij
een tegengestelde positie in: de eerste
verdedigt de nadere reformatoren en
valt hun91) benaming zondedag voor
zondag bij, terwijl de tweede de mannen
van de Nadere Reformatie duchtig onder
handen neemt en het woord zondedag
verfoeit. Hij deelt de nadere-reformato-
rische ethische en religieuze kritiek - de
laatste in iets mindere mate dan de eer
ste -, maar zijn alternatief is veel gema
tigder en minder puriteins-piëtistisch
dan dat der Nadere Reformatie.
De distantie tussen de Nadere Reforma
tie en De Brune is te groot dan dat hij als
een representant daarvan beschouwd
mag worden, maar zijn verwantschap
daarmee is wel van dien aard dat er spra
ke is van een kritische verbondenheid.
Hij is sympathisant op enige afstand.
Literair oeuvre in het licht van de
godsdienstige ligging
Wie het literaire werk van De Brune
overziet, constateert in één oogopslag
de overeenkomst tussen diens religieuze
positie en het karakter van zijn oeuvre.
Zijn geschriften hebben öf met de Bijbel
öf met veelal door de Renaissance be
paald, maarin religieus opzicht onschul
dige onderwerpen te maken. Degelijk
heid en onschuldigheid vormen het ken
merk. Een motief met een wat pikant ka
rakter is voor de Middelburger taboe,
evenals overschrijding van de piëtis-
tisch-calvinistische fatsoensnormen.
Dat De Brune de investering van zijn we
tenschappelijke opleiding omzette in de
klinkende munt van een nauwgezette
vertaling en berijming van vier Bijbel
boeken, is het voortvloeisel van de cen
trale plaats die GodsWoord in het Calvi
nisme innam. Zijn piëtistische inslag
verleende aan zijn werken een stichten
de strekking en bracht hem tot zijn af
zonderlijk uitgegeven gedicht over het
Heilig Avondmaal. Overigens komt zijn
piëtisme slechts stuksgewijs naar voren.
Wel openbaren de piëtistisch geladen