BANKETWERK Het Nieuw OPGEDIST de godsdienstige ligging van johan de brune de oude 53 Van Vermakelijke, Hoogvloeyende, cn Soete Gedagten DOOR D'HEER Mr. JOHAN de BRUNE, Raad Pcnfionaris der Ed. Mog. Heeren Staten van Zeeland. (•AMSTERDAM.. (U WILLEM LAM S V E L T, Bofkverkoopcr aan de Nieuwe Kerk. gedeelten in geschriften als Emblemata, Siel-gerechten en Bankket-werk dat de in- en externe devotie een essentieel ge geven van zijn persoonlijkheid vormde. Vondst In aansluiting op het voorgaande wordt hier afzonderlijke aandacht geschonken aan een gedicht van De Brune, dat tot dusver totaal onbekend was. Zijn her denking levert dus ook een verrijking van de kennis van zijn oeuvre op. De Vlissingse notaris Thomas Morris maakte zich in de jaren dertig verdien stelijk door twee Engelse, piëtistisch- puriteinse geschriften in het Nederlands te vertalen. In 1633 kwam van zijn verta lershand te Middelburg uit: J. Hayward, Het heylighdom der benaude Ziele. Drie jaar later werd dit ter zelfder plaatse ge volgd door een ander werk van de ge noemde auteur: Davids tranen^). Dit ge schrift bevat een verklaring en een toe passing van Psalm 6 en Psalm 32 en handelt over de ware bekering van een zondaar tot God. Een van de drempeldichten die hierin voorkomen, is afkomstig van De Brune. Dit gedicht komt uitsluitend in de eerste druk van de vertaling v.oor, terwijl boven dien deze editie eerst sinds kort bekend is. Op dit moment heb ik weet van één exemplaar hiervan, dat zich in een parti culiere collectie bevindt. Dit alles ver klaart de onbekendheid van dit drempel dicht van De Brune. Omdat het hier een nieuwe vondst betreft, laat ik het gedicht in zijn geheel volgen: OP DE BOET-PSALMEN DES KONINGHS DAVIDS. De wegh, die naer den hemel leydt, Is niet met roosjes over-spreydt: Maer is met dorens dicht begroeyt. En deur-gaens met gheween be- sproeyt. God wil ons leyden langhst der hel, Door bitter smert, en veel ghequel. Eer hy ons soetheyd aen wilt bien, En laten 's hemels vreughden zien. Hy wilt niet krijghen daer om hoogh, Een natte, maer een drooghe oogh: Hy wilt gheen wesen vet en glad, Maer dat in droefheyd is ghebadt. Gheen droefheyd, die de weereld maeckt, Maer wel, die naer den hemel smaeckt: Een droefheyd over zond en quaed. Dat teghen God de mensch begaet: Een droefheyd, dat-men niet en doet, Gods wil, met een op-recht ghe- moed: Een droefheyd, dat-men niet en is Ghenoegh bedroeft in zijn ghewis. Wel aen die noch niet zijt gheleert, Hoe dat-men God met tranen eert: Hoe dat-men door veel druck en pijn, In volle maet kan vrolick zijn; Ziet hier, hoe David heeft gheweent. En hoe hy 't heeft met God ghe- meent: En volght hem naer hier op der eerd. Zoo ghy des hemels vreughd begheert. I. de Brune Dit gedicht vertegenwoordigt niet een poëtische topprestatie, maar is ander zijds ook niet het slechtste dat door De Brune geproduceerd is. Het valt op dat noch in het opschrift noch in de tekst van dit drempeldicht de naam van de Engelse auteur of die van de over- zetter van dit geschrift genoemd wordt. Vooral het ontbreken van Morris' naam is opmerkelijk, omdat deze toch De Bru ne om zijn bijdrage gevraagd zal hebben. De Brune beperkt zich hierin tot de in houd van de bijbelse stof die aan Hay- wards werk ten grondslag ligt. Heeft de Middelburgse raad dit gedicht gemaakt zonder het manuscript gelezen te heb ben? Het heeft er alle schijn van. Hoe het ook zij, in het afgedrukte ge dicht komen diverse piëtistische the ma's voor die typerend voor De Brune zijn. Het zet in met de gedachte dat de levensweg van de godvrezende, die naar de hemel voert, bezaaid is met tegen spoed. Het door God beoogde gevolg hiervan is tranen. In de hemel wil Hij na melijk ogen die droog geschreid zijn. In aansluiting hierop staat vervolgens de droefheid centraal. Deze droefheid is niet werelds, maar hemels. De dichter beschrijft deze droefheid op drie ni- veau's, waarbij hij verdiepend te werk gaat. Allereerst komt de droefheid ter sprake over de zonde als ontering van Gods heilig wezen. Betracht men daar entegen de wil van God wel, dan is er toch nog reden tot droefheid: nu over het feit dat men dat niet doet met een oprecht gemoed. Als laatste en laagste trap stelt De Brune het geval dat men be droefd is, maar dan moet men erover be droefd zijn dat men niet bedroefd ge noeg in zijn geweten is. Vooral dit laatste is een typisch piëtistisch motief. Het gedicht eindigt met David in zijn we nende boetvaardigheid ten voorbeeld te stellen. Het kernwoord van de laatste re gel is hetzelfde als van de eerste regel: hemel. Dat De Brune Hayward noch Morris, die in totaal drie vertalingen van piëtistisch- puriteinse geschriften op zijn naam heeft staan 93) noemt, heeft wellicht een praktische oorzaak, maar dit neemt niet weg dat er ook een andere betekenis aan toegekend mag worden. De Middel burgse raad wilde niet dat men hem in nauw verband met het piëtistische Puri tanisme zou brengen. Deze beweging had het Piëtisme zoals hij dat te Middel burg had meegemaakt in figuren als W. en E. Teellinck, doordrengt. Hoewel hij daarvoor sympathie gevoelde, was hij er niet geheel congeniaal mee. Zijn piëtisti sche neigingen vertoonden een eigen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 15