ontwikkelingen in de bodemkartering
60
Fig. 2c.
Aanwaspolder, behorend tot het Nieuwland van Zuid-Beveland (Fredericapolder).
Op grond van verschillen in ouderdom
van de afzettingen werd onderscheid
gemaakt in Oudland (met kreekruggen
en poelen; fig. 2a 2b) en Nieuwland
(met op- en aanwaspolders; fig. 2c).
Naast Oudland en Nieuwland werd ook
wel Middelland (verjongd Oudland) on
derscheiden.
Tot het Oudland behoren de oude kernen
van Zeeland. Ze zijn bedijkt tussen 1 000
en 1 200 A.D. en daarna niet of nauwe
lijks meer beïnvloed door overstromin
gen. Karakteristiek zijn de vaak markan
te hoogteverschillen tussen de hoger
gelegen kreekruggen en de lage poelen.
De kreekruggen, ontstaan uit dichtge
slibde veenstroompjes, zijn opgebouwd
uit zand of (lichte) zavel. Vaak worden ze
afgedekt door zwaarder materiaal. In de
poelen werd het oorspronkelijk hoger
gelegen veenland bedekt door kalkloze
zware klei (poelklei). Ze liggen nu door
het afgraven van veen (moernering) en
door inklinking van het veen lager dan de
kreekruggen. Dit verschijnsel noemt
men inversie.
Vooral de poelgronden met van oor
sprong slecht ontwaterde, grillig ge
vormde percelen en ongelijke maai
veldsligging zijn door herverkaveling
geëgaliseerd, beter ontwaterd en op
nieuw verkaveld. Daarbij zijn ook veel
kleine kreekruggen verdwenen. Het
klassieke beeld van bouwland op de
kreekruggen en grasland in de poelen
bestaat niet meer. Door de verbeterde
ontwatering is het nu ook mogelijk om
bouwlanden in de poelen aan te leggen.
Deze bouwlanden hebben vaak een bon
te bouwvoor, wat wijst op een sterk wis
selende bodemopbouw.
Tot het Middelland behoren de Oudland
gebieden die door latere overstromingen
met een dunne laag kalkrijke zeeklei
werden bedekt (verjongd Oudland). Het
landschap vormt een overgang tussen
Fig. 3.
Fasen in de opslibbing van het Nieuwland bij Heinkenszand (uit: [3]).
voor 1200
ca.1300
ca. 1400
Oudland
Nieuwland (opwas)
Nieuwland (aanwas)
water, platen, slikken en schorren