ontwikkelingen in de bodemkartering
61
dat van het Oudland en van het Nieuw-
land.
De afzettingen binnen het Nieuw/and
zijn veel jonger dan die binnen het Oud-
land. Het Nieuwland bestaat uit polders
die na 1 000 A.D. zijn bedijkt. Met be
hulp van het patroon van afzetting on
derscheiden we opwassen en aanwas
sen. Opwassen zoals de Ouwelandpol-
der bij Heinkenszand (fig. 3) zijn min of
meer rond van vorm en zijn ontstaan als
platen temidden van getijgeulen. Aan
wassen daarentegen zijn meestal lang
gerekt van vorm en zijn ontstaan als aan
slibbingen tegen land dat al bedijkt was.
Opmerkelijke elementen in het Nieuw
land die niet in het Oudland voorkomen
zijn de kalkrijke zware afzettingen, de
kreken (binnen het Oudland zijn deze
omgevormd tot kreekruggen), de grote
rechte kavels, de rechte polderwegen,
de dijken die vaak bochtig zijn en de be
woning langs dijken en kreken. Plaatse
lijk komen kreken voor, die zijn afge
damd voordat ze geheel verland waren.
Ze behoren nu tot de fraaie elementen in
het landschap. De gronden worden over
wegend gebruikt voor de akkerbouw en
plaatselijk ook voor de fruitteelt.
Er kleefden een aantal bezwaren aan de
eerste bodemkaarten. Ten eerste zijn de
eenheden niet omschreven met behulp
van kenmerken van de bodem zelf. Zo is
het onderscheid tussen kreekruggron-
den en poelgronden gebaseerd op ver
schillen in geomorfologische ligging
(terreinvormen en hoogteligging). Gron
den binnen dezelfde geomorfologische
eenheid kunnen echter geheel verschil
lende bodemkenmerken hebben. Omge
keerd kunnen gronden binnen verschil
lende geomorfologische eenheden de
zelfde kenmerken hebben.
Een ander probleem is dat kenmerken
die (mede)bepalend zijn voor het onder
scheiden van de ene grondsoort ten op
zichte van de andere vaak niet of slecht
meetbaar zijn. Zo is het meestal moeilijk
de ouderdom van een grond (periode
van afzetting) te meten. Als hulpmiddel
gebruikte men destijds het kalkgehalte,
maar hieruit valt de ouderdom niet
rechtstreeks af te leiden.
Een derde bezwaar tenslotte is dat de
eenheden lokale namen hebben. Over
eenkomstige gronden worden elders
heel anders genoemd.
De nieuwe bodemkaart
Om aan de genoemde bezwaren tege
moet te komen heeft de Stichting voor
Bodemkartering een algemene, in het
gehele land bruikbare legenda ontwik
keld, waarbij het onderscheid tussen de
eenheden is gebaseerd op meetbare
kenmerken van de bodem. De lokale
landschappelijke namen die de gronden
op de eerste bodemkaarten hadden,
staan niet meer op de Bodemkaart,
schaal 1 50 000*). Ze zijn vervangen
door algemene namen die vrij technisch
aandoen.
Zo heet een kalkhoudende, jongere
kreekruggrond met lichtzavelige boven
grond [9] nu kalkrijke poldervaaggrond,
lichte zavel, profielverloop 5 (Mn15A).
De naam poldervaaggrond komt uit het
Systeem van bodemclassificatie voor
Nederland [2], Het woordje vaag bete
kent dat de bovengrond van deze gron
den niet erg donker van kleur is en wei
nig humus bevat.
Er zijn meerdere typen vaaggronden.
Een poldervaaggrond bijvoorbeeld is
een zavel- of kleigrond met roestvlekken
binnen 50 cm (voor een nauwkeurige
definitie wordt verwezen naar [2]). Een
poldervaaggrond in zeeklei wordt geco
deerd als Mn
Poldervaaggronden vormen het over
grote deel van de gronden in Zeeland.
Een verdere onderverdeling is dan ook
wenselijk.
Poldervaaggronden worden ingedeeld
op basis van:
- textuur (kleigehalte) van de boven
grond; lichte zavel wordt gecodeerd
met het cijfer 1 (Mn1
- profielverloop (de verandering in de
aard en de samenstelling van de
grond met de diepte); profielen zon
der duidelijke toe- of afname in klei
gehalte worden gecodeerd met het
cijfer 5 (Mn1 5.);
- kalkgehalte; kalkrijke zeekleigron
den worden gecodeerd met de
hoofdletter A (Mn1 5A).
Soms worden ook toevoegingen ge
bruikt voor bodemkundige kenmerken
die bij verschillende legenda-eenheden
voorkomen. Toevoegingen die betrek
king hebben op de bovengrond komen
voor de code te staan, bijvoorbeeld k
zavel- of kleidek (£Zn40A). Hebben ze
Aan de legenda bij het fragment van kaartblad
48 Oost (fig. 5) zijn ter gelegenheid van deze
publikatie deZeeuwse, landschappelijke namen
toegevoegd.
Fig. 4.
Verloop van de grondwaterstand in een nat, een normaal en een droog jaar. De grondwaterstanden zijn geme
ten in een buis bij 's-Heerenhoek, in een kalkrijke zware zavelgrond Mn25A (schorgrond) met grondwatertrap
VI (GHG 72 cm en GLG 158 cm).
M
J
J
_L
_L
_L_
N
I
_L
maand
M
GHG
nat jaar (1 966)
normaal jaar(1 964)
droog jaar (1976)
200 J
diepte (cm - mv.)