polders en waterschappen van het voormalige waterschap axeler ambacht 102 De in 1961 aangelegde uitwateringssluis van de Oostelijke Rijkswaterleiding in de zeedijk van de Nieuw Othenepolder (foto L. M. H.). Munster in 1648 tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Zuidelijke Nederlanden was dat de Re publiek een vrije uitwatering zou waar borgen van het water van de in deZuide- lijke Nederlanden gelegen polders. De lozing van deze polders vond plaats via de sluizen bij Sas van Gent, de Ouden- burgsesluis en via de polder van Zuid- dorpe en Beoosten Blij in de voormalige vaart van Axel naar Gent, de Gentse Vaart. In de polder Beoosten Blij Benoor den lag de sluis van Reigersbos. Deze sluis sueerde ook water van enkele Zuid nederlandse polders en van de polder Absdale, Riet- en Wulfsdijk33). In de achttiende eeuw werden de bepa lingen van de Vrede van Munster om trent de uitwatering twee maal opnieuw bekrachtigd. Het Barrièretractaat van 1715 bepaalde dat de lozing door de sluizen in de Graaf Jansdijk bij Westdor- pe gehandhaafd zou blijven en het in 1785 gesloten Verdrag van Fontaine- bleau verplichtte de Republiek wederom de afwatering van de polders van de Oo stenrijkse Nederlanden te waarbor gen 34). De afwatering via de Oudenburgsesluis werd na de bedijking van de polder Ca- nisvliet in 1790 doorgetrokken naar de Passluis. In het door de dijkdoorbraak van 1 682 ontstane gat in de dijk van de polder van Oud Zuiddorpe en Beoosten- blij werd in 1 767 de Moerspuipolder be dijkt. In de dijk van deze polder werd een sluis gebouwd om het water van alle achtergelegen polders op het Kanaal van Axel te lozen. Na de bedijking van de polder Beoosten en Bewesten Blij in 1 790 werd deze afwatering doorgetrok ken naar de nieuwe zeesluis bij Zwarten- hoek, die loosde op het Axelse Gat. De in 1789 aangelegde schutsluis in de Sas- dijk aan de Axelse Sassing werd in 1 804 al weer afgedamd35). De afwatering van de zeesluizen leverde problemen op. Vanaf het eind van de achttiende eeuw was de opslibbing van de schorren in de zeearmen steeds gro ter geworden. De bedijkingen van de polders Canisvliet en Beoosten en Be westen Blij loste dit probleem niet op. Om de afwatering van de in België gele gen gronden te verbeteren, besloot men het kanaal van Gent naar Sas van Gent door te trekken naar Terneuzen om zo voldoende uitwateringsmogelijkheid te scheppen. Ook de in Zeeuwsch Vlaande ren gelegen polders zouden hiervan kun nen profiteren. Tevens zou de scheep vaart gebruik kunnen maken van het ka naal. De Passluis werd met het kanaal verbonden, terwijl de sluis bij Zwarten- hoek door de Axelse Vlakte in verbinding kwam met het kanaal. Door het graven van een zijkanaal bij de Axelse Sassing naar Hulst en het heropenen van de sluis aan de Axelse Sassing, kon tevens de af watering van de polders die door de sluis bij Reigersbos loosden naar het nieuwe kanaal worden geleid. Nadat het kanaal van Gent naar Terneu zen in 1826 aangelegd was bleken de belangen van de scheepvaart en van de polders tegenstrijdig te zijn. Om ook be vaarbaar te zijn voor zeeschepen was een hoge waterstand vereist, maar voor de polders was een lage waterstand noodzakelijk, om een regelmatige lozing te waarborgen 36). Na de Belgische onaf hankelijkheid werd in het Tractaat van Londen van 1 839 en in het Verdrag van 's-Gravenhage van 1 842 bepaald dat de Nederlandse Staat de afwatering van de Belgische polders zou waarborgen en dat er niet meer afgewaterd zou mogen worden op het benedenpand van het ka naal37). Het te graven kanaal naar Hulst werd door het uitbreken van de Belgi sche Opstand in 1 830 niet verder gegra ven dan tot Axel. Kort na de Tweede We reldoorlog is een gedeelte van dit kanaal tussen de Eerste Verkorting en de Kin derdijk bij Axel gedempt en vervangen door een nieuw gegraven leiding, die bij de Eerste Verkorting aansluit op het be staande kanaal, en bij de Kinderdijk op een ongeveer 200 meter zuidelijker dan het oorspronkelijke gelegen punt op de Axelse kreek38). Om de afwatering van de polders en wa terschappen te waarborgen liet het Rijk in 1 845 aan beide zijden van het kanaal een waterleiding aanleggen, waar alle polders hun water naar toe konden lei den. Daartoe sloot het Rijk met bijna alle polders een suatieovereenkomst waarin het suatiegeld op 56 cent per bunder werd vastgesteld. De waterlei ding aan de oostzijde van het kanaal, de Oostelijke Rijkswaterleiding, voerde vanaf 1 845 het water van zowel Belgi sche polders (ca. 7827 ha) als Neder landse polders (ca. 20.111 ha) naar de Othenese kreek en door het zijkanaal naar de vesting van Terneuzen, de zoge naamde Oostbeer. Door de dijkverzwa- ringswerken en de kanaalwerken in Ter neuzen vond vanaf 1 961 de uitwatering

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 24