V. DE JAREN VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG 1940-1945
In mei 1940 raakte ons land betrokken
bij de oorlog en werd door de grote
brand die was veroorzaakt door het
bombardement op Middelburg, een der
de deel van de fabriek verwoest en het
resterende gedeelte zwaar beschadigd.
De schade beliep circa f 400.000,-. De
wederopbouw van de verwoeste hallen
en het herstel van de beschadigde ge
bouwen en de door bluswater en vallend
puin beschadigde machines vergden
vier maanden. In september 1940 kon
de produktie op bescheiden schaal wor
den hervat.
Van de directie was alleen ir. H. C. Ghij
sen nog beschikbaar en dan nog wel be
perkt, doordat hij ten gevolge van het
verlies van zijn huis in de stad nood
gedwongen moest wonen in Domburg.
De andere directeur, de heer M. A. van
der Leijé, had de pensioengerechtigde
leeftijd bereikt en had verzocht van zijn
functie te worden ontheven, om naar el
ders te vertrekken. De heer B. A. Hesse-
link, procuratiehouder en hoofd van de
commerciële afdeling, werd met de da
gelijkse gang van zaken belast en in ver
band hiermede in 1941 benoemd tot
onderdirecteur. Hij zag zich geplaatst
voor tal van moeilijkheden op zakelijk
gebied en in het menselijk vlak. De
grondstoffenvoorziening vereiste een
voortdurende pressie op de bureaus in
Den Haag. Verder heeft hij velen van de
portatie gered, maar hij heeft niet kun
nen voorkomen dat circa 70 arbeiders in
1942 voor werk in Duitsland, werden
aangewezen. Hij slaagde erin de uitvoe
ring van het bevel tot overplaatsing van
het bedrijf naar Duitsland tot de bevrij
ding van Zeeland uit te stellen. Toen op
een dag in 1943 een spontane staking
uitbrak, wist Hesselink door zijn taktisch
optreden de toegesnelde Gestapo ervan
te weerhouden van hun vuurwapens ge
bruik te maken. Op last van de Duitse
overheid werd de naam van de vennoot
schap overigens gewijzigd in N.V. De Vi-
trite Fabriek.
Toen messingband niet meer verkrijg
baar was, moesten de mantels van de
caps uit ijzerband worden getrokken.
Ter voorkoming van roestvorming wer
den de caps voorzien van een laag zink.
Het galvanisch verzinken was een uiter
mate moeizaam proces, doordat voort
durend roest optrad. Bovendien bracht
dit werk een zeer hoog ziektepercentage
Fabrieksgebouwen vóór de brand op 1 7 mei 1 940.
met zich mee, vanwege de slechte gene
zing der wonden.
Van september 1 944 (dolle dinsdag) tot
mei 1945 moest de produktie worden
gestaakt in verband met de bombarde
menten, gevolgd door de inundatie van
Walcheren. Wederom was schade aan
de gebouwen toegebracht, maar het
kantoorgebouw was evenals in 1940
gespaard gebleven. De grote hal, resul
taat van de herbouw na de ramp van vier
jaar tevoren en nog weinig in gebruik,
werd dienstbaar gemaakt voor de stal
ling van het vee van de tengevolge van
de inundatie geëvacueerde boeren. Het
heeft tot de bevrijding in mei 1 945 moe
ten duren voordat de produktie op be
scheiden schaal kon worden hervat.
Dankzij de inspanning van het personeel
slaagde men er in het eerste jaar van de
vrede af te sluiten met een aflevering van
24 miljoen caps. Men kon echter niet
verhelen dat het gehavende en verwaar
loosde bedrijf er slecht voor stond.
In de sombere ruimten van de oude ge
bouwen welke na de brand waren blijven
staan, met hun lekkende daken en go
ten, vervallen transportwegen, ongelijke
vloeren en vuile wanden, had men sinds
het onheil het gehele machinepark on
dergebracht. Een groot gebrek aan
ruimte maakte dat de machines veel te
dicht op elkaar stonden en de paden ver
stopt waren door materialen en partij-
kisten. Het elektrisch net bevond zich in
een desolate toestand en garderobes
ontbraken. Vele produktiemachines en
de meeste gereedschapsmachines wa
ren versleten.
Alleen voor de massafabricage beschik
te men over redelijk werkende, (nog)
niet verouderde machines en een aantal
moderne volgpersen. Het messingma
gazijn lag ver van de hulzentrekkerij en
was alleen bereikbaar over een slechte
weg. In het in zeer slechte toestand ver
kerende ovengebouw voldeed de
meng-inrichting voor vitritebatch niet
aan de door de wet gestelde voorwaar
den ter bescherming van de gezondheid.
Het terrein rond de fabrieksgebouwen
was slecht begaanbaar. Daarbuiten be
vond zich op een afstand van circa 1 50
meter een gebouw, waarin de caps wer
den gekeurd en gepakt. Daar bevond
zich ook de expeditie. Het enige licht
punt in de treurige toestand was de
nieuwe hal, die, van het vee verlost, voor
eind 1 945 weer ter beschikking kwam.
Hoewel men zich geen zorgen behoefde
te maken over afzetmogelijkheden in de
eerste naoorlogse jaren, was de toe
komst van De Vitrite Fabriek, zonder dat
ingrijpende maatregelen werden geno
men, duidelijk in gevaar.