6
Draaierij en bankwerkerij omstreeks 1900.
anders zou barsten. Na afloop van het
zware karwei kregen de uitvoerders ie
der een fles bier. De kiln werd tevens be
nut om caps die geheel uit vitrite beston
den langzaam te laten afkoelen. Be
droeg de produktie in 1 894 nog slechts
800.000 stuks, in 1898 was die geste
gen tot 3 miljoen. Voor het vervaardigen
van grote hoeveelheden leende het
handbedrijf zich natuurlijk niet. Daaren
boven is het een vereiste voor een regel
matige produktie, dat het werk machi
naal geschiedt en zoveel mogelijk onaf
hankelijk van de bedienende man.
Na de benoeming van de heer ir. H. C.
Ghijsen in 1906 tot bedrijfsingenieur
werd met de invoering van machinaal fa
briceren een begin gemaakt. Aan zijn in
ventiviteit en constructief inzicht dankte
The Vitrite Works verscheidene produk-
tiemachines, die voor het eerste kwart
van deze eeuw een grote verbetering be
tekenden ten opzichte van de oorspron
kelijke primitieve outillage. In 1914
werd ir. Ghijsen opgenomen in de direc
tie. De machinale fabricage werd sterk
uitgebreid door naast de aanschaffing
van buitenlandse machines, deze in de
bankwerkerij ook na te bouwen onder
aanpassing aan de speciale eisen van de
eigen produktie. Ook werden machines
samengevoegd tot combinaties waar
mee afgewerkte hulzen werden vervaar
digd. De toevoer van hulzen naardema-
chines werd gemechaniseerd mettrans-
portgoten en aanvoertrommels, waarbij
omgekeerde exemplaren door een
luchtstraal werden verwijderd. Al deze
en vele hier niet vermelde verbeteringen
van de outillage werden in eigen bedrijf
ontwikkeld en gerealiseerd.
Nog ingrijpender was de verandering
van het vitriteerproces. Het likken van
gesmolten glas uit een kroes werd door
ir. Ghijsen verlaten. Men ging gebruik
maken van kleine met lichtgas gestook
te ovens, waarin brokken vitriteglas op
nieuw werden gesmolten. Deze brokken
waren afkomstig van de smelt in een
grote wanoven. In deze met cokes ge
stookte wanoven werd uit grondstoffen
het vitriteglas gesmolten. Silicium, het
hoofdbestanddeel in het mengsel, werd
in de vorm van het zogenaamde zilver
zand uit Fontainebleau aangevoerd.
Eenmaal per 24 uur werd de wanoven
gelost en het gesmolten vitriteglas op
gevangen in een ijzeren trog, waar het
na afkoeling in stukken uiteen viel, om
vervolgens op voorraad te worden ge
legd. Hieruit werden de kleine ovens van
glasbrokken voorzien. Lang heeft men
gedacht dat de kwaliteit van het glas be
ter werd als het een soort rijping had on
dergaan en daarom moest het minstens
drie maanden oud zijn alvorens het
mocht worden gebruikt voor het glas
persen. De wanoven werd in 1 949 ver
vangen door een met olie gestookte
kuipoven. In de kleine ovens werden de
brokken tussen twee hellende vlakken
afgesmolten, waardoor het vloeibare
glas zich verzamelde in een ruimte onder
aan de oven, die voorzien was van een
opening in de voorzijde. Door deze ope
ning haalde de likker op de beschreven
wijze een klontje glas uit de oven, dat
vervolgens onder de handpers werd ver
werkt in de binnenpersapparatuur.
Voor mechanisering van het vitriteren
was deze werkwijze niet geschikt, maar
toen het oventje werd voorzien van een
gootje in de bodem, had men een loop
oventje verkregen waaruit continu een
straaltje vitrite-glas liep, dat recht
streeks in een matrijs kon worden opge
vangen. Loopovens zijn tot 1 954 in ge
bruik geweest.
In 1907 werd begonnen met machinaal
glaspersen. Hoe deze machines werk
ten, is niet meerte achterhalen, maar het
is waarschijnlijk dat zij bestonden uit
een revolverplaat waarboven gereed
schappen waren gemonteerd. Deze eer
ste vitriteermachines boden, in kombi-
natie met de loopovens, door het hogere
produktietempo de mogelijkheid aan de
voortdurend toenemende vraag te vol
doen.
De messingmantel van de cap verliest bij
het persen van het vloeibare glas met
een temperatuur van circa 1.1 00 °C zijn
glans en krijgt een dof en vuil aanzien.
Om twee redenen dient deze oxydelaag
te worden verwijderd: voor de verkoop
Schroefpers en handbewerkingen omstreeks 1900.