EEN LOPEND OVENVUUR... De geschiedenis van het bakkersgeslacht Rotte. drs. Adriaan J. Rotte Nog maar vijfentwintig jaar geleden werd door de meeste Zeeuwen de fami lienaam Rotte onmiddellijk in verband gebracht met het bakkersvak. Doordat deze naam vrij weinig voorkwam, kon den de bakkers Rotte meteen opvallen. Hun degelijke receptuur zal ongetwijfeld daartoe hebben bijgedragen. Vandaar de ontboezeming ter gelegenheid van een (proef-)bakkersjubileum in het be gin van de jaren zestig: „Opmerkelijk is wel het feit dat er geen familie te vinden is waar zoveel bakkers in voorkomen. Overal op Schouwen-Duiveland en Walcheren zijn bakkers te vinden die de familie naam Rotte dragen". Op dat moment blijken er maar liefst zes bakkerijen Rotte te zijn. Niet gering, zo'n aantal, maar aanvankelijk waren het er acht! Vandaag de dag wordt er nog maar op één adres onder de Rotte-vlag brood en banket gebakken. Terugblikkend op het verleden van dit nijvere bakkersge slacht, komen we een interessante bak- kerij-story op het spoor. Aangezien het ontsteken van een oven in het jaar 1 857 op het dorp Oosterland de feitelijke aan leiding was voor nog zeven bakkerijen elders, kunnen wij met recht spreken over „een lopend ovenvuur"! Een ondernemende kleermakerswe- duwe. De rode draad van dit verhaal ontglipt aan een heuse kleermakersnaald van voorvader Adam Rotte (geb. 1799) die begin 1852 plotseling komt te overlij den. Zijn vrouw Elisabeth Rotte-Onder- dijk blijft met zes - nog jeugdige - kin deren achter. Aanvankelijk zet zij het le venswerk van haar man voort. Eind 1854 krijgt zij daartoe assistentie van kleermaker Pieter van Stappen uit Zie- rikzee. Twee jaar later neemt deze het atelier over en verhuist naar een pand schuin tegenover de familie Rotte aan de Kerkstraat. Elisabeth's oudste zoon Adriaan (geb. 1836) is dan al geruime tijd op Bruinisse werkzaam als „bakkers leerling" bij bakkerij De Beaufort. Hij voelt zich helemaal thuis tussen bak oven en trog. Dit bezigzijn met de brood schieter bezorgt zijn moeder een geluk kige inval. In december 1856 bereikt een door haar ondertekend „verzoek schrift" de gemeenteraad van Ooster land. Zij meldt daarin dat „zij voornemens (is) in haar huis ee- nen Oven te doen bouwen tot het bakken van brood en al hetgeen ver der tot een volledige bakkerij be hoort". Op het eerste gezicht lijkt het een ha merstuk te worden op de raadsvergade ring. Maar niets daarvan! Nog voordat de inhoud van de brief publiekrechtelijk wordt voorgelezen vanaf de stoep van het gemeentehuis aan de Markt, hebben twee verontruste briefschrijvers ook voor een „ingekomen stuk" gezorgd. Bij geruchte is Elisabeth's plan hen ter ore gekomen, reden waarom zij daartegen in oppositie gaan. Zij schrijven: „Dat, indien dat voornemen mogt bevestigd worden, zulks voorzeker tot vermindering der supplianten ge ring bestaan zou strekken". Verder wordt nog de kanttekening ge maakt, dat één bakkerij op het dorp ei genlijk al meer dan voldoende is. Een derde bakkerij zou de spoeling nog dun ner maken. We hebben het nu over een tijd waarin het bakkersbedrijf heel anders was dan tegenwoordig. Ouderen zullen zich nog wel één en ander kunnen herinneren. Immers, tot in de jaren dertig bracht men als „broodklant" dagelijks de eigen por tie meel naar de bakker. Deze droeg dan verder zorg voor het met de hand(!) kne den van al die degen en deegjes, om die dan te laten rijzen (in de vorige eeuw nog met behulp van „zuurdesem"!), waarna het „afbakken" in de met takkenbossen gestookte oven kon plaatsvinden. Wee de bakker, die afzag van al dat aparte kneedwerk en de euvele moed had om alles samen te voegen. Zoiets kostte zonder meer klandizie! leder wenste im mers het „eigen brood" te kunnen nutti gen. Om hiervoor een garantie te heb ben, werd er vaak stiekum wat in het meel gestopt om het te herkennen: ger stekorrels, mais, bonen, erwten of ook wel stukjes broodkorst. Zo bleef men ze ker van de eigen kwaliteit! Het bakker-zijn was vroeger een zwaar beroep. Voor dag en dauw werd er al „in het zweet des aanschijns" gewerkt. Dat men aangewezen was op meel van parti- kulieren, laat zich verklaren door het feit dat vroeger het loon van de landarbeider voor een deel in natura werd uitgekeerd. De band boer-arbeider-molenaar-bak- ker was nog zeer nauw. Twee faktoren brachten hier verandering in. Het uitbe taald worden in klinkende munt, gaf de Bakkerij Rotte in 1901 te Oosterland. Vlak na de heropening. In de bakkerij-deuropening: Bakker P. A. Rotte, (Piet). Met de armmand: de latere Bakker A. J. Rotte, (Arjaon) te Nieuwerkerk. Daarnaast: Bakker Ari Rotte (later te Grijpskerke W.).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 12