y een lopend ovenvuur.137 Familie Adri Rotte te Scharendijke showt trots het Oberhausenbrot. (1967). zoon Adri, zijn vader Arjoan op Nieuwer- kerk zou gaan opvolgen. Het loopt ech ter allemaal anders. In verband met ern stige ziekte van zijn a.s. schoonvader, neemt hij in het najaar van 1948 de „broödschoppe" op Scharendijke over. Kort daarop treedt hij in het huwelijk en begint per 1 januari 1949 onder eigen vlag. Op deze wijze komt het Duiveland- se ovenvuur ook op Schouwen terecht. Is Scharendijke eerst nog een onbedui dend kustdorpje dankzij het opkomend toerisme mag het weldra gaan delen in de vaart der volkeren. De Schouwse Westhoek raakt langzaam maar zeker verzadigd van badgasten, zodat naburi ge dorpen een kans krijgen. Deze ont wikkeling zet zich door begin jaren ze stig. Bakker Adri Rotte mag daar dan ook de zakelijke vruchten van plukken. Het betekent wel veel extra werk. Even als op Nieuwerkerk bij broer Johan, valt ook hij tenslotte terug op brood van el ders. Niettemin brandt zijn oven lustig door. In 1 967 haalt hij nota bene de in ternationale pers, doordat hij zich be kwaamt in het bakken van zogenaamd „Oberhauserbrot", ten gerieve van de Duitse toeristen. Het is voorjaar 1972, dat bakker Rotte plotseling overlijdt. Ruim 23 jaar mocht hij het ovenvuur brandend houden. Nog vijfjaar blijft de zaak als „Bakkerij A. Rotte" voortbe staan, gedreven door zijn echtgenote. Daarna wordt de sleutel definitief omge draaid en krijgt het bakkerspand een an dere zakelijke bestemming. Een pas op de plaats. Voordat we ertoe overgaan de laatste bakkerij Rotte onder de loupe te nemen, eerst nog even een pas op de plaats. Hoogst interessant zijn namelijk de bijne vergeten werkzaamheden waarmee het voorgeslacht Rotte zich heeft bezigge houden. Aan een oven en een „meelzol der" had de bakker van destijds niet ge noeg. Zo hield hij er ook nog een zoge naamde „houtzolder" of „houtschuur" op na. In de herinnering van de ouderen leven de „mutsaards" (takkenbossen) nog voort. Van overal werden ze massaal aangevoerd en opgetast tot grote sta pels op het bakkerserf. Reden waarom de bakkereraltijdtijdig bij moestzijn om op houtverkopingen zijn slag te kunnen slaan. Regeren is ook hier: vooruitzien! Op zijn erf was er gekloofd hout (in de vorm van „blokkeel" en „klippels") aan te treffen. De royale houtklampen ston den daar maar, totdat alle leven eruit was. Ook werden er wel komplete boomstammen aangevoerd, die eigen handig werden verwerkt tot moten. Was het hout eenmaal „dood" genoeg, dan verdween het meestal in porties naar de schuur of zolder. En met het oog op de volgende bakdag, werd het van nature toch nog vochtige hout te drogen gelegd in de nawarmte van de oven. 's Nachts bereikte het al broeiend de gewenste droogte. Voor dag en dauw werd de oven dan weer leeggehaald. Tenslotte werd het hout „aangelegd" voor het te stoken vuur. Maar eer het brooddeeg op de ovenvloer kon worden geschoven, werd eerst nog al het verkoolde hout verwijderd en in de doofpot gedaan. Daarna werd de ovenvloer schoonge maakt met de zogenaamde „bruid". Dat was een lange stok van drie a drie en een halve meter, met aan het eind een grote dweil of molton deken. De ovenverhit- ting kwam in de jaren veertig dankzij het fenomeen „vlammenwerper" in een overgangsfase. Met gas of olie zorgde men aldus voor de juiste temperatuur. Daarmee werden heel wat „hout-aktivi- teiten" uit handen genomen. Het is om streeks die tijd geweest dat de klassieke houtklampen geruisloos van het bak kerserf verdwenen. Feitelijk bleef de ou de stenen bakkersoven bijna altijd warm. De „Radenburger zandtegels" (met een dikte van 20 a 25 cm., liggend op een zandbed), hielden de warmte da nig vast. En dat brengt onstenslotte nog op een nevenaktiviteit van bijna elke bakker van destijds: het conserveren van bepaalde gewassen en vruchten. Het „appeltjes drogen" is daarvan het meest bekende voorbeeld. In het najaar brach ten heel wat klanten de zelfgeschilde en in kwartparten verdeelde appels in een kussensloop naar de bakker. Voor een paar centen droogde hij ze dan. Ook werden óp de oven wel peren, bonen, ja zelfs selderij gedroogd. Het lijkt allemaal erg ver van ons af te staan, maar het ge beurde omdat de diepvriezer nog moest worden uitgevonden! Tot besluit nog iets over het primitieve klimaat waarin alles tot stand kwam. Voordat men met de hand kon gaan kne den, diende men eerst water te putten uit de „regenbak" of „wel". Tot in de ja ren twintig werd dat nog gedaan! Met behulp van het zogenaamde „fornuis" (een soort gemetseld oventje), werd het water met hout en turf aan de kook ge bracht. Tot in die dagen was elektrisch licht ook nog onbekend. Veel werk vond

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 19