Het kleine geëerd. Over Hoogelande en andere (zeer) kleine kernen in zeeland. 141 een muurtje; een muur was er nog tot in onze eeuw. Het daarbinnen gelegen kerkhof werd al op het eind van de 1 6de eeuw verpacht aan de armen van de pa rochie. Een keur van houtgewassen werd er sindsdien aangeplant, terwijl muur en gracht op gezettetijden werden onderhouden ,0). Het is alsof men met al dat onderhoud van kerkhof, van muur en van gracht, het gestage verval van de kerkruïne enigszins wilde compenseren. Het is uit deze fase dat de ouderen onder ons zich Hoogelande het beste zullen herinneren. Ik begrijp dat het voor velen om dierbare herinneringen gaat. Het is ook de fase die een enkele streekroman als decor kiest. Ik ga ertenminste van uit dat de schrijver Hendrik Sturm het over Hoogelande heeft wanneer hij het vol gende schrijft: „Rondom de ruïne lag het kerkhof, aan de voorkant begrensd door de weg, die, achterom de vluchtheuvel, door het gehucht slingerde. De huisjes schaarden zich aan de weg, de hofste den lagen verder het land in, achter ulder hofbaan. Breed en donker, als dieren die zich neergevlijd hadden, midden tussen het vruchtbaar land, de schuren; lichter en meer in de verf, de woonhuizen. Dit waren de vaste dingen, deze hofsteden. Ze stonden diep in de aarde geworteld. Ze waren welvarend en schenen voor eeuwig te blijven. De arbeidershuisjes stonden dicht aan de weg, kouwelijk en klein, als peuters die ulder handen diep in de broekzakken gestoken hadden. Ze draaiden gewillig mee langs de grillige kronkelende weg. Eerst langsheen de voet van de ruïne, een eindje verder ach terom de verrassend groene vluchtheu vel" 1 Het moet ook dit Hoogelande zijn dat de letterkundige Cornélie de Waal circa 1911 beschreef en dat zij tot uitgangs punt nam van haar beknopte schets van de Hoogelandse historie. U vindt een exemplaar van dit opstel in de Collectie- Hoogelande in het Rijksarchief l2). Het is mij niet duidelijk waarop de schrijfster haar optimistische toekomstverwach ting baseert, wanneer zij besluit: „We behoeven thans niet meer bevreesd te zijn, dat dit oude hoekje verdwijnen zal of de raad van één der boeren: „de stee- nen der ruïne liever in den weg te leg gen" zal worden opgevolgd". Brijdorpe (S.D.). Want sindsdien is er nog heel wat ge passeerd. Ik ga daar nu niet uitvoerig op in; het is de meesten uwer trouwens wel bekend. De puntgave nederzettings structuur van Hoogelande ging bij de naoorlogse herverkaveling verloren, ter wijl de omringende tuin van Walcheren tot onherkenbaar toe werd omgewoeld. De relatie tussen beide, dorp en omge ving, ging zo verloren. Maar - en dan draag ik voor de laatste maal een opmer kelijk feit uit de Hoogelandse historie aan - dankzij particulier initiatief werd de dorpsstructuur naderhand zo goed mogelijk hersteld; het verval van de kerkruïne werd tot staan gebracht. Dankzij dat initiatief kunnen wij vanmid dag dit jaarboek ten doop houden op de meest geëigende plaats die daarvoor maar denkbaar is. Ik weet het: dat is niét de romantische ruïne van vroeger, niét de parochiekerk zoals die tot 1 572-74 hier stond, en we lopen straks niét over dezelfde dorpsring als die van voor de herverkaveling. Maar het is altijd meer dan wat er vandaag rest van die andere Hoogelande's op het eiland, van Boude- wijnskerke, van Sint Janskerke, van But- tinge en van Schellach. Dat brengt mij op het laatste punt. Kijken naar de geschiedenis is niet een kunst die ons allen even eenvoudig afgaat. Het wordt ons daarbij - zeker zonder oefe ning - ook niet altijd even gemakkelijk gemaakt. Wél natuurlijk in het museum en het archief, maar niet daarbuiten. Niet in onze alledaagse woon- en werk omgeving die we in feite als één groot archief kunnen beschouwen, maar waar ruil- en herverkaveling, stads- en dorps uitbreiding en nog zo veel meer, de ar chiefstukken in onleesbare flarden ver anderen. In Zeeland verkeren geschiedenis en landschap wel in een uiterst broze rela tie. In weinig provincies is de historie zo grof uit het landschap weggesneden als hier, vooral sinds de laatste wereldoor log, het geval was. Buiten de steden zijn het - met name in herverkavelde gebie den als Walcheren - vooral de dorpen waar de geschiedenis zich nog enigszins herkenbaar manifesteert. Een onge schonden plattegrond en een authentie ke bebouwing kunnen daar de band met vroeger vormen. Maar ook in de dorpen staat de geschie denis niet stil; ook in de dorpen gebeurt veel, zowel ten goede als ten kwade. In het algemeen is de overheid zich de spe cifieke problematiek van de dorpen ter-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 23