ZEEUWS TIJDSCHRIFT JAARGANG 39 nummer 4 -1989 VREEMDE STENEN UIT DE OOSTERSCHELDE J. E. Bogaers Voor Kor en Bot Sinds enige maanden zijn in Zierikzee, op het achterplaatsje bij de familie J. Schot-de Nooijer aan de Nieuwe Ha ven, twee merkwaardige met beeld houwwerk versierde stukken steen te zien (fig. 1Deze zijn door de Kortgene 9 (onder schipper A. Mol) respectievelijk op 1 en 8 mei van dit jaar opgevist uit de Oosterschelde, ter hoogte van Colijns- plaat/Wissenkerke. Naar verluidt zijn beide stenen op dezelfde plaats boven water gekomen, ongeveer 100 meter ten westen van het terrein waarvandaan in 1 970 en latere jaren tal van altaren, beelden en andere overblijfselen van een aan de befaamde godin Nehalennia gewijd heiligdom aan het licht zijn ge bracht1. Het is overigens heel goed mo gelijk dat de twee in mei jl. ontdekte ste nen reeds eerder boven de plaats van de tempelresten in een visnet zijn opge haald en daarna als onbruikbare en on welkome lading verder westelijk weer overboord zijn gezet. In beide gevallen hebben we te doen met harde blauwe, Devonische kalksteen, z.g. kolenkalksteen, die vooral wordt aangetroffen in België, in de omgeving van Namen en Doornik, langs de Maas en de Schelde. In verband met vondsten van blauwe kalksteen uit de Ooster schelde mag men ten aanzien van de herkomst van dit materiaal wel in de eer ste plaats denken aan de streek rond Doornik. I (fig. 2-3). Dit stuk, dat ongeveer 80 kg weegt, is maximaal nog 41 cm hoog; de grootste breedte bedraagt 40 cm. Het meest opvallende van het beeldhouw werk zijn zes rijen vruchten; peren, ap pels en wellicht ook vijgen. De sculptuur loopt rond; de straal van de ronding is (bij de vruchten) hoogstens 38 cm groot. Afbeeldingen van fruit zijn welbekend van altaren van Nehalennia uit de Oos terschelde. Vruchten liggen vaak op de offertafel (mensa), in een mandje of schaal opdeschootvan de in een nis ge zeten godin, of in een mand die zich meestal ter linkerzijde van Nehalennia bevindt; bovendien komen ze voor als vulling van een hoorn van overvloed cornucopiae2. Na de ontdekking van de steen werd aanvankelijk gedacht (gelieve fig. 2 om te keren!) aan een uit vruchten opge bouwd voetstuk van een zich naar boven toe versmallend zuiltje, waarvan het op pervlak op enigszins primitieve wijze versierd is met schubvormige bladeren als van een pijnboom. Een andere opvatting verdient echter verreweg de voorkeur; het beeldhouw werk stelt een deel voor van een ronde, met vruchten gevulde en van twijgen gevlochten korf (ca/atfius). Deze ver smalt zich naar beneden toe en heeft op het diepste punt een straal van 18 cm. Het bewaard gebleven fragment lijkt een stuk te zijn van een halve korf met vruch ten. Op de rechter zijkant van een wijal taar uit de Oosterschelde is een dergelijk voorwerp te zien, dat geplaatst is op een met een guirlande versierde sokkel3; ge vlochten korven met vruchten zijn ver der afgebeeld op de twee smalle zijden van de marmeren sarcofaag in de Ro meinse grafkamer te Weiden, onder Keulen (fig. 4)4. Uit de afmetingen van het beeldhouw werk volgt dat de korf in zijn volledige vorm wel niet geheel vrij kan hebben ge staan; het bovenste gedeelte (met de vruchten) zou dan te breed zijn geweest ten opzichte van de onderaan veel smal lere korf. Om dezelfde reden is het on waarschijnlijk dat de vruchten en de korf een op zichzelf staand halfrond hebben gevormd, dat dan door middel van een metalen staaf verbonden geweest zou moeten zijn aan een achterwand. De meest voor de hand liggende oplos sing lijkt te zijn dat de korf met de vruch ten deel heeft uitgemaakt van een veel groter geheel. Daarbij valt in het bijzon der te denken aan een beeld van Neha lennia, zittend op een zetel met een hoge rugleuning, aan een zijde geflankeerd door de hond die de godin bijna steeds vergezelt - meestal een windhond (greyhound) -, en aan de andere kant door een fruitkorf, uitgevoerd in haut- reliëf; ter vergelijking kan gewezen wor den op een veel eenvoudiger, van Lotha- ringse kalksteen vervaardigd beeld van Nehalennia, dat overigens slechts 85 cm hoog is en eveneens is opgevist uit de Oosterschelde (fig. 5)5. In verband hiermee is nog een ander aspect van belang. De harde blauwe „Doornikse" kalksteen waarin de korf en de vruchten zijn gebeeldhouwd, is zeer moeilijk te bewerken. Dit materiaal is Fig. 1. Jaap Schot, Zierikzee, met twee stenen uit de Oos terschelde. (Foto: W. Helm).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 3