prijzenswaardig
170
den ook zouden zeer genoten hebben als
zij deze dag hadden kunnen bijwonen,
maar Meertens en Van Schagen zouden
dan respectievelijk 90 en 97 jaren zijn
geweest. Op 23 november 1 982 schrijft
Van Schagen aan J. C. Bentrop: „Lien
van den Broecke, in Vlissingen ook al
krankemietelig, zit niettemin nog steeds
nuttig te otteren aan het Zeeuwse Woor
denboek. Wij ouwetjes kunnen soms
nog dingen, die niemand jonger meer
kan". Voor de Zeeuwse prijsdragers be
stonden of bestaan geen grenzen van 61
c.q. 65 jaar.
Vanuit de flat nr. 1 94 aan de Boulevard
de Ruyter te Vlissingen heb je een schit
terend gezicht op de Westerschelde. De
schepen uit de Wielingen steken schuin
de Schelde over, de schepen die langs
de Walcherse kust varen komen vlak
langs de boulevard. De werkhoek naast
de ruime voorkamer is het centrum van
de nog rusteloos bezig zijnde Lien van
den Broecke, die in deze hoek zo'n groot
aandeel heeft gehad en nog heeft in de
productie van boeken over de dialecten
in de verschillende delen van Zeeland.
Meer dan 90 jaren oud en nog is haar
geest actief al is het lichaam krankemie
telig om met Van Schagen te spreken en
moet het otteren aan het woordenboek
niet negatief worden opgevat, integen
deel. Een ijzeren wil en groot doorzet
tingsvermogen zijn niet de enige voor-
Eduard Flipse, 1963.
waarden die iemand tot zulke prestaties
kan aanzetten als een veertigjarig lid
maatschap van de gemeenteraad, jaren
lang lid van provinciale staten, voortdu
rend in de weer als voordrachtskunste
naar, vrouwencongressen bijwonend,
de Zeeuwse Culturele Raad leidend en
nog heel wat meer. Een belangrijke rol
speelt zeker ook de grote betrokkenheid
bij veel facetten van het maatschappe
lijk en politieke leven, die samen met
haar kunstzinnige aspiraties onder de
noemer cultuur vallen. Piet Meertens,
die eenzelfde dadendrang kende, zei
eens in een interview dat men boven zijn
graf zou kunnen zetten: „hier ligt een
ijverig mens". Lien van den Broecke zei
in een interview, haar werkzaamheden
overziende: „als ik dit zie, heb ik toch
niet helemaal stilgezeten". Over een un
derstatement gesproken! Zij kreeg de
Zeeuwse Prijs in 1 974.
Gommert de Kok en ik gingen zaterdag
morgen nog al eens koffiedrinken in het
koffiehuis naast de burelen van de PZC.
Ik ging hem ophalen in zijn kamer waar
hij meestal bezig was zijn bureau te zui
veren. Hij wist zelf onfeilbaar de weg in
een stapel paperassen die voor een bui
tenstaander de aanblik had van een or
deloze troep. Hij was nooit iets kwijt en
vergat geen afspraak. Onder de koffie
bespraken we dan de Zeeuwse zaken, de
literatuur die we hadden gelezen en zijn
ontmoetingen met mensen die hij
prachtig kon imiteren.
In zijn spreken en schrijven viel het op
hoe scherp en helder hij kon analyseren
en samenvatten. Muziek betekende zeer
veel voor hem. Hij had daarover heel ei
gen opvattingen. In een briefwisseling
met professor Renier, hoogleraar in de
Nederlandse geschiedenis aan de uni
versiteit van Londen, sprak hij er in 1958
zijn twijfel over uit of men zich langdurig
met muziekgeschiedenis moest bezig
houden. „Immers, er ontwikkelt zich op
dit ogenblik een volstrekt nieuwe mu
ziek, de electronische muziek. Zij maakt
gebruik van een instrumentarium, dat
ontwikkeld wordt in het electronisch la
boratorium en heeft ergens nog wel re
laties met de „traditionele" toonkunst,
maar gaat toch op den duur zeker haar
eigen weg. Een weg, die in feite een vol
strekte breuk betekent met het muzikale
verleden. Dat verleden heeft zo om-
Dr. P. J. Meertens, 1964.
streeks Bach zijn laatste opflikkering la
ten zien ten aanzien van de muziek voor
de gemeenschap (Bach, Handel), met
name muziek in dienst van en geboren
uit de religie, is daarna in het l'art pour
l'artschuitje terecht gekozen, steeds
verder individualistische tendenzen
gaan vertonen tot op de huidige dag".
Het is De Kok ten voeten uit, duidelijk lij
nen trekkend tot aan de tegenwoordige
tijd.
Het was de tijd dat het Deltaplan de ge
moederen bezig hield. Gommert de Kok
ergert zich groen en geel over de be
zorgdheid, beter bemoeizucht, van lie
den buiten de provincie. Aan Renier
schrijft hij in 1959: wat denken zij ei
genlijk van de Zeeuw en Zeeland:
„Een verzameling eilanden, waarop
mensen wonen, die bang zijn voor de
toekomst? Ja maar, schudden dan de
wijze sociologen - zij bewijzen gaarne
zaken, waarvan de juistheid iedereen
heeft ontdekt - het hoofd: daar ligt daar
ten noorden van jullie een groot bevol
kingsagglomeraat en wanneer dat los
gelaten wordt op dieZeeuwse bevolking
met haar tradities dan zou dat wel eens