BEZIG IN EEN LAND ZONDER GRENZEN
M. P. de Bruin en de historische geografie van Zeeland A. P. de Klerk
„Een land zonder grenzen", „een echt
grensgebied", zo karakteriseerde S. J.
Fockema Andreae in 1 963 het werkter
rein van de historische geografie1)- De
auteur - archivaris, waterstaatshistori
cus en vooral óók historisch-geograaf2)
- had die omschrijving ontleend aan een
gangbare aanduiding van wat velen nog
altijd zien als een kenmerk van het zui
den van de Nederlandse provincie Lim
burg, meer in het bijzonder Maastricht
en omgeving.
Een kwart eeuw later en met inmiddels
aanzienlijk meer activiteiten op dit ter
rein, is deze karakterisering nog altijd
goed bruikbaar. Het werkterrein van de
historische geografie laat zich nog
steeds niet eenvoudig begrenzen ten
opzichte van dat van andere disciplines.
Niet in de laatste plaats daarom oefent
het op veel onderzoekers aantrekkings
kracht uit. Tegelijk vormt die vage be
grenzing soms een reëel gevaar, door de
voor de hand liggende neiging tot een
naar het encyclopedische tenderende
aanpak. Fockema Andreae waarschuw
de in dit verband voor de „soms gevaar
lijke twee- of meerzijdigheid" van het
vak3). Eenduidig is die waarschuwing
echter allerminst. Nu eens zijn grenzen
er om nauwlettend in acht te worden ge
nomen, dan weer vragen ze om bewuste
overschrijding. De juiste strategie laat
zich vaak alleen door vallen en opstaan
vinden.
Ook in nog andere opzichten bestrijkt de
historische geografie een grensgebied.
Beoefenaren kunnen afkomstig zijn van
allerlei aanverwante disciplines, waar
door het vak „geen monocultuur van
geografen" is4). De grenzen vormen ze
ker ook geen barrières in de verhouding
tussen de (wat heet:) meer professioneel
geschoolde beoefenaars van de histori
sche geografie en de amateurs. De sa
menwerking is meestal een zeer vrucht
bare en de resultaten vergelijkbaar met
die op het terrein van bijvoorbeeld de ar
cheologie en de toponymie. Kenmer
kend voor de vloeiende grenzen is ten
slotte dat er nogal wat onderzoek plaats
vindt dat pas achteraf en door anderen
dan de onderzoeker zelf, van het etiket
„historische geografie" wordt voorzien.
Het zal duidelijk zijn dat voor wie de be
tekenis van M. P. de Bruin op het terrein
van de historische geografie van Zee
land wil schetsen, het beeld van „een
land zonder grenzen" onmisbaar is. Wie
de activiteiten van M. P. in bijna een hal
ve eeuw overziet, moet wel onder de in
druk komen van de omvang (volgens de
Encyclopedie van Zeeland - tot 1 984 -
ruim 1 20 titels) en vooral de breedte van
zijn oeuvre. Die breedte noopt hier tot
beperking. Maar ook wanneer ik mij
daarbij speciaal concentreer op het ter
rein van de historische geografie, dan
zal die poging toch nooit helemaal recht
kunnen doen aan M.P.'s betekenis in dit
opzicht. Daarvoor is het werkterrein van
de historische geografie te onbegrensd,
en de bewerker van dat terrein te veelzij
dig.
M.P. begon zijn loopbaan in de oorlog,
op de grens van twee werelden. Het de
cor van het verwoeste en zich reeds ver
nieuwende Middelburg; de omgeving
van het nog ongeschonden, vooroorlog
se eiland. Echt inspirerend kan het kli
maat in en vlak na deoorlog vooreen be
ginnend onderzoeker van de Zeeuwse
historie niet zijn geweest. Een belangrijk
deel van de toenmalige kennis lag sinds
1 935 samengevat in het eerste deel van
Van Empel en Pieters' „Zeeland door de
eeuwen heen". Het markeert - nü terug
blikkend - een afgesloten fase. Wie toén
vérder durfde te gaan en grenzen zocht
te verleggen, was gewaarschuwd door
beide auteurs, door beide autoriteiten.
„Wat voor ons vaderland in het alge
meen geldt, is niet minder van kracht
voor onze provincie, een der lastigste
gebieden voor de studie der historische
geographie"5). Dat klinkt niet echt als
een aanmoediging! Wie desondanks de
hoog opgetaste en uitermate rijke
Zeeuwse archieven aan (hernieuwd) on
derzoek wilde onderwerpen, die werd na
de oorlogsbrand van Middelburg met
dramatische verliezen geconfronteerd.
Toch waren het diezelfde oorlog en later
vooral ook de februariramp die indirect
het onderzoek stimuleerden. Enerzijds
vaagden ze weliswaar het landschap zelf
- de meest directe kenbron - weg. An
derzijds hadden ze - in het verlengde
van ruilverkaveling en herinrichting -
bodemkundig en archeologisch onder
zoek tot gevolg. Dat wees nieuwe we
gen, ook voor de historische geografie.
Nog meer dan voorheen werd daarbij
voortaan over de grenzen van het eigen
vak heengekeken.
M. P. de Bruin was allereerst archivaris.
Hij deelt die achtergrond met bekende
Tijdens een lezing voor leden van de Zeeuwse polder- en waterschapsbond in de Nieuwe Kerk te Middelburg,
(foto: C. A. L. Kotvis)