bezig in een land zonder grenzen, m. p. de bruin en de historische geografie van zeeland. 175 historisch-geografen als Dekker en Foc- kema Andreae. Het lijkt mij typerend dat M.P. de functie van archivaris ook het langst heeft vervuld: van 1 946 tot 1 987 diende hij in die hoedanigheid het Wa terschap Walcheren. Als archivaris te kende hij voor de samenstelling van en kele, ook voor de historische geografie nuttige inventarissen waaronder die van het archief van Rijkswaterstaat (1 953). Belangrijker is dat deze achtergrond hem „als vanzelf" stof leverde voor een aantal publikaties die als bijdragen aan de historische geografie van Zeeland zijn te beschouwen. De eerste, over Sint Philipsland en omgeving, verscheen een week voor de februariramp van 1 953 in het januari-nummer van het tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aard rijkskundig Genootschap. Ze werd ge volgd door artikelen in hetzelfde tijd schrift over Bommenede (1 954) en over de 1 6e-eeuwse waterbouwkundige An- dries Vierlingh en diens landaanwin ningsplannen, het laatste (1955) ge schreven samen met Pieters. In dezelfde categorie hoort „De kust van Walche ren" uit 1956 thuis. En natuurlijk het eerste, aan Noord-Beveland gewijde, deel van de bekende serie „Tussen af- sluitdammen en deltadijken" (1 961Zo goed M.P.'s historisch-geografische bij drage herkenbaar is in deze co-produk- tie met Wilderom, zo duidelijk ontbreekt dat aspect in de volgende delen die zón der zijn medewerking verschenen6). De publikaties uit deze periode zijn stuk voor stuk oorspronkelijke bijdragen, ge baseerd op onder andere archiefbron nen en oud kaartmateriaal. Er klinkt het een en ander in door van de toen nieuw verworven inzichten op bodemkundig en archeologisch terrein, èn van een kri tische houding ten opzichte van die in zichten. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om de volgens sommigen overheersen de rol van de trans-en regressiefasen in historische tijd7). En er blijkt ook een persoonlijk contact met sommigen van de onderzoekers, onder wie Gottschalk en Vlam, uit. Mèt die andere onderzoekers - Fockema Andreae en A. A. Beekman voorop - deelt M.P. een sterke voorliefde voor de waterstaatsgeschiedenis. Die voorliefde was er al vroeg, getuige bijvoorbeeld een aantal artikelen in een vandaag mis schien onopgemerkt tijdschrift als OTAR, het Orgaan van de Technisch Ambtenaren van Rijkswaterstaat. Door dejaren heen isdie liefde niet verflauwd, zoals blijkt uit het gedenkboek ter gele genheid van honderd jaar Provinciale Waterstaat Zeeland: „Waken en bewa ren", uit 1 981 Ook mèt bijvoorbeeld Fockema Andreae was er altijd oog voor de belangrijke functie die oude kaarten - zeker in de gevallen waarin ons de archiefbronnen werden ontroofd - kunnen vervullen bij de reconstructie van voorbije situaties. Dat blijkt uit „De kust van Walcheren" met enkele afbeeldingen van het zoge naamde Panorama van Walcheren uit de zestiende eeuw, in 1982 compleet her drukt en van een toelichting voorzien. Ook in het eerdergenoemde „Noord-Be veland" en in „Waken en bewaren" is een ruime en prominente plaats inge ruimd voor oude kaarten. Het is duidelijk dat de belangstelling van M.P. zich steeds meer naar en over de grenzen van de historische geografie heeft verlegd. Wel zeker was dat werk terrein - hoe onbegrensd ook - hem op den duur toch te eng. Daarnaast moet ook de gewijzigde werkkring van in vloed zijn geweest. Vanaf 1961 werd het directe contact met de primaire ar chiefbronnen minder. En vervolgens werd een steeds frequenter beroep op hem gedaan hetgeen zijn betrokkenheid bij telkens meer en telkens gevarieerder thema's opeiste. Het hoofd van het Do cumentatiecentrum Zeeuws Deltage bied werd nu eenmaal geacht alwetend te zijn. Ik vermoed dat het De Bruin soms wel eens te veel is geweest en dat een zeker heimwee naar het vroegere werk terrein onderdrukt moest worden. Parallel aan het verminderen van het historisch-geografische accent signa leer ik nog twee ontwikkelingen. De eerste laat een verschuiving zien van de aandacht van wat men het fysieke mi lieu, het cultuurlandschap, pleegt te noemen naar het sociale milieu, naar personen. Van „Vier eeuwen Sloe" naar „Pieter Lodewijk Tak", van „De Loskade te Middelburg" naar „1 50 jaar „Vrouwe lijke Handwerken"". De tweede ontwikkeling betreft de re gionale benaderingswijze. Richtte de aandacht zich aanvankelijk op betrekke lijk kleine, afgebakende gebieden als Noord-Beveland, Walcheren, Orizand en het Sloe, later werden steeds grotere geografische verbanden opgespoord en werd - soms ook heel letterlijk - de grens opgezocht en gepasseerd. Dekker heeft in 1 971 geconstateerd dat de ge schiedschrijving in Zeeland lange tijd vanuit de hoofdstad werd beoefend, met de Middelburgse Lange Jan als de maat- Veldwerk. Met De Bree op Sint Philipsland bij de ouden van dagen in de schuilhut aan de Haven, (foto: Kotvis)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 17