het kasteel van zaamslag. „de torenberg" als middelpunt van de ambachtsheerlijkheid zaamslag 194 kreeg bevelhebber Boullon (Terneuzen) opdracht zijn twee compagniën solda ten te verdelen over Terneuzen, het Mauritsfort, de drie fortjes in Triniteyt en het Huis van Zaamslag40). Met de tijdelijke overgang van Hulst naar Staatse zijde (1591-1596) ver dwijnt Zaamslag opnieuw uit zicht. Niet verwonderlijk natuurlijk, want met Hulst kwam ook Hulsterambacht naar Staatse zijde over, dus ook het fort Campen. Er ger nog, opnieuw wordt Zaamslag weer als „steengroeve" gebruikt, ditmaal ove rigens zonder toestemming van Gecom mitteerde Raden, die voor deze privé- initiatieven weinig goede woorden over hadden. Wij wordden onderricht dat neyettegen- staende ons verbot diversse schippers en- de andere (zonder voergaende behoorlick consent oft pasport) hen vervoorderen daghei. te breken ende halen steenen en- de ander materialen van kercken ende huijsen etc. Jnde verdroncken landen en daeromtrent ende voornamentl. van Saems/ach Gecommitteerde Raden lieten de ma gistraat en de bevelhebber van Terneu zen weten, dat ze tot de bouw van het schepenhuis niet meer dan 50.000 ste nen uit Zaamslag mochten weghalen op voorwaarde, dat de torens oft andere ba ken daer noch Jn esse wesende sullen blijven staende41). De gelegaliseerde teloorgang van het verdronken cultuurlandschap schreed hierdoor met rasse schreden voort. Op andere plaatsen gebeurde dit met be hulp van de zee. Het laatste zien we ge beuren met de kerk en andere gebouwen van het dorp Beoostenblije, waarvan steeds meer restanten in de pasgevorm- de kreken vielen42). In 1596 keerde het politieke tij weer, want Hulst met Hulsterambacht werden opnieuw Spaans. Eind augustus kwam kardinaal Albertus van Oostenrijk ter plaatse poolshoogte nemen. Hij bezocht hierbij ook een plaats in het Verdronken Land van Saeftinghe en Campen. Vol gens Maurits zouden hier twee „real-for ten" worden gebouwd43). Dat maakte Zaamslag - althans wat daarvan over was - uiteraard weer stra tegisch van belang. Bij het verlenen van patenten kregen kapiteinen Rassart en Reijniers op 1 en 2 november instructie ook Zaamslag van soldaten te voorzien. Zaamslag werd nu als een fort aange duid44). Maar de naam suggereerde meer dan de werkelijkheid voorstelde. Kort daarna werden de moderne fortifi caties van Terneuzen en Axel gereali seerd. Daarnaast bleven de driefortjes in Triniteyt, die al sedert 1589 bestonden intact. Van Hulsterse zijde bleek uitein delijk weinig gevaar te dreigen, zodat er voor Zaamslag als fort geen toekomst was weggelegd. Niettemin bleven een aantal plaatsen in het verdronken land in gebruik als schor, waarop schapen graasden. Sedert 1 602 was dit reeds het geval met het voorma lige Othene, waarvan de bebouwing ui teraard het eerst door de inwoners van Terneuzen en later Triniteyt systema tisch zal zijn afgebroken45). In 1603 wordt ook de plaats van en rondom het dorp Zaamslag als schor voor schapen verpacht46). Hiermee lijkt het lot van Zaamslag met het kasteel beslecht. Bij het sluiten van het Twaalfjarig Bestand in 1609 blijkt een eventuele herdijking en wederop bouw van beide niet haalbaar. De voor dit gebied in 1 609 gemiste kans leidde tot een langdurig uitstel, totdat in 1 649 met drooglegging kon worden begon nen47). Voor het dorp betekende dit lan ge uitstel het definitieve einde, voor het kasteel - op de toren na - ook. De am bachtsheerlijkheid bleef daarentegen bestaan en ging over in nieuwe handen. 6. Samenvatting en conclusie Zaamslag vormde een ambachtsheer lijkheid, waarvan het dorp Zaamslag en het kasteel ter plaatse in bestuurlijk en in economisch opzicht het middelpunt vormden. De positie van de ambachts heer was in bestuurlijk opzicht van gro ter belang dan in economisch opzicht. Naast enig landbezit, drie molens en twee veren, was vooral zijn benoemings recht van schout, kapelaans en pastoors belangrijk. Zoals dat met elke ambachtsheerlijkheid tijdens de middeleeuwen het geval was, ging ook die van Zaamslag bij vererving en verkoop in handen van verschillende adelijke geslachten over. Tijdens de zestiende eeuw krijgen we een goed beeld van het functioneren van de heerlijkheid. We zien dan pas welk een centrale rol de door de heer be noemde schout en pastoors innemen. Hun rol wordt des te groter naarmate de heer vaker en voor langere tijd absent is.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 36