is utopia uit te spreken? 219 maliseren van een woonmilieu, een compromis van mogelijk strijdige uit gangspunten en opties. Optimale oplos singen kunnen niet als blauwdruk wor den gehanteerd, niet alleen omdat het gewicht van bepaalde aspecten in de loop van de tijd (en) voor bepaalde groe pen kan wijzigen. Mogelijk ook voor an dere, of nieuwe aspecten van belang. Betekend dit nu dat onderzoek geen zin heeft? Dat valt nog te bezien. Wanneer mensen handelen, een gedrag vertonen, doen ze dat bewust, of is hun dat bewust te maken door ze er op aan te spreken, bijvoorbeeld door ondezoek te doen naar het gedrag. Dit bewust maken van gedrag houdt een aantal dingen in, onder andere dat men zich de overwe gingen realiseert die men een rol laat spelen bij het vormgeven van een ge dragswijze. Die overwegingen zijn (ook) te zien als empirische claims: verwach tingen van effecten van handelen. Afwe ging van alternatieve acties (bewust handelen) geschiedt dan op grond van de te verwachten effecten: positieve en negatieve verwachtingen bij diverse ge dragsalternatieven worden met elkaar vergeleken. Nadat een bepaalde actie is uitgevoerd ziet men ook de onverwachte effecten (die soms geheel en al de plaats van de verwachte effecten innemen), en vindt, dat kan althans, bezinning op de daden plaats. Nu is het bepalen van ef fecten van een actie geen sinecure; vaak schrijft men een actie (positieve) effec ten toe dieandersookwelopzoudenzijn getreden, soms ook ziet men, opzettelijk of onopzettelijk, opgetreden effecten over het hoofd. Bepaling van effecten van gedrag vereist het hebben van een theoretische notie waar effecten te ver wachten zijn, hoe een werkelijkheid op een bepaalt ageren reageert. Hoewel gedrag als toetsing en toepas sing van empirische inzichten is te be schouwen, is voor het uitvoeren van een handeling niet direct een groot empi risch onderzoek noodzakelijk. Men kan het zonder, zoals elke dag is waar te ne men. Dat wil uiteraard niet zeggen dat de vooraf bestaande inzichten waar zijn, zoals het trouwens ook niet zo is dat in zichten op grond van enig onderzoek waar zouden zijn, of dat inzichten, die tot aanzijn komen na bepaling van onver wachte effecten waar zouden zijn. In zicht wordt niet bepaald door waarne ming, wordt door waarneming hoog stens gemodificeerd. Eerder is het zo dat waarnemingen door inzichten worden bepaald: waarnemingen zijn geen „con textloze prikkels" maar veronderstellen een theoretisch kader, in ieder geval een beredeneerde visie op de werkelijkheid. De coïncidentie van de uitvoering van nogal wat onderzoek naar woon waarde ring in bouw van de jaren zestig en de omslag in de stedebouwkunde in de ja ren zeventig naar de „nieuwe dakvor- men" heeft menigeen tot de gedachte gevoerd van een rechtstreeks verband tussen de twee. Dit is te eenvoudig, en hooguit van toe passing op een enkele vormgever. Een goed ontwerp is meer dan een toepas sing van empirische bevindingen (wel te onderscheiden, want enger dan empiri sche inzichten). Van Gooi (in een inter view met Meijsing, Vrij Nederland 3-5- 1 986) merkt op: „Mijn overtuiging is dat architecten, of ze willen of niet, op intu ïtie drijven. Je legt je oor niet te luisteren bij de wetenschap. Als je sociale wo ningbouw ontwerpt ga je niet echt te ra de bij de sociologie. Er is vanuit je be langstelling, een contante groei, mis schien latent, van je idee over wat een nederzetting is. Voor zover de theorieën van architecten sociaal onderbouwd zijn, kennen ze toch geen wetenschap pelijke methodiek. Het isaltijd een inter pretatie van een maatschappelijke be weging waar je zelf deel van uit maakt. Een trendvolgende architect is een mooi prototype. Ongecompliceerd verlaat hij zich op een brede onderstroom waar hij makkelijk in beweegt. Dat is ook riskant. Kijk bijvoorbeeld naar de inmiddels ten grave gedragen nieuwetruttigheid: kap pen, woonerven, bielzen. Had niet kun nen gebeuren als de architecten wat ei genzinniger waren geweest." Duidelijker nog is Carel Weeber: „Je ontwerpt geen stad door de beleving er van te beschrijven, zoals ook een kook boek waardeloos is als het zou bestaan uit beschrijvingen van de smaken van gerechten in plaats van uit recepten." (In: de Haan en Haagsma (eds) 1981, p 231). Natuurlijk gaat het er hierbij eenvoudig om dat in traditioneel onderzoek ruimte lijke patronen worden beschouwd als neerslag van een maatschappelijke structuur, terwijl ze, als ontwerp, „slechts" de materialisering zijn van een idee. Dit laatste past slecht in het onder zoeksprogramma van een traditioneel empirische wetenschap: onderzoekers zijn daarin geheel erop geprepareerd al les te zien als uitdrukking van door aller lei omstandigheden in meer of mindere mate gefrustreerde strevingen van men sen of organisaties, waaronder in het ge val van stadswijken ook ontwerpers zijn te rekenen. Nu is het realiseren van een ontwerp ook inderdaad niet zonder pro blemen, en lang niet altijd wordt een ontwerp gerealiseerd zoals het is be doeld. Ook niet altijd is een „aangepas te" realisering slechter dan een oor spronkelijk ontwerp. Maar dat alles is volstrekt geen reden te streven naar een zo goed mogelijke empirische „onder bouwing" van ontwerpen. Ideeën be hoeven volstrekt niet verklaard te wor den, laat staan gerationaliseerd, vol doende is dat ze worden gerealiseerd of gekritiseerd. En dat laatste kan door on derzoek, al kan het ook door een alterna tief ontwerp. Een onderzoek heeft hoog uit op een ontwerp het voordeel dat het wat toegankelijker is voor een breder publiek, een publiek dat onderzoeksre sultaten kan gebruiken bij de uitoefe ning van zijn democratische controle taak. De functie van onderzoek wordt op deze wijze vanuit een „partizanenop- tiek" gestalte gegeven (Lindblom 1 980). Overigens is er wel wat voor te zeggen een ontwerp, als verkenning van het haalbare, ook als onderzoek te benoe men. Deze uitbreiding van het onder zoeksbegrip zou dan, omgekeerd, tot consequentie kunnen hebben dat crite ria, die doorgaans bij het beoordelen van ontwerpen worden gehanteerd (orgina- liteit, authenticiteit, expressiviteit) eens wat expliciter op onderzoeksprestaties worden toegepast. Is ook een onderzoek immers niet een werkelijkheidsont- werp? BIJLAGE 1 De aspecten van de wijken Bossen- burgh. Poortambacht en Oudelandse Hoeve/Zuidpolder die zijn bekeken in het waarderingsonderzoek. - speelmogelijkheden voor kinderen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 17