VEERTIG JAAR ZEEUWS TIJDSCHRIFT M. Bruin
Wanneer u dit nummer van het tijd
schrift ontvangt, is de negenendertigste
jaargang voltooid. Met de voorgeschie
denis mee, kan men zeker over veertig
jaar Zeeuws Tijdschrift spreken. De jaren
kort na de tweede wereldoorlog waren
die van puin ruimen en wederopbouw.
Achteraf bezien verbaast men zich dat
het nog vrij snel is gegaan. Het samen
iets opbouwen resulteerde in allerlei ini
tiatieven. In dat licht moet men het ini
tiatief voor een Zeeuws tijdschrift zien.
Het kwam niet van Walcheren, niet van
uit de hoofdstad, maar van de „over
kant". Het breed opgezette plan kwam in
1 946 naar buiten.
Het was een initiatief van de firma Augu
steijn, een handels- en effectenbank te
Axel, maar - voor zover ik weet - is de
opzet in de kiem gesmoord. Meertens
juichte het plan van de heren Augusteijn
toe met de volgende woorden: „Het tijd
schriftenplan heeft echter mijn volle in
stemming en ingeval op mijn medewer
king een beroep zou worden gedaan zal
ik daaraan graag gevolg geven, voorzo
ver dat in mijn vermogen ligt. Het heeft
mij altijd gespeten datZeeland niet zoals
verscheidene andere provincies een or
gaan bezit dat een band zou vormen tus
sen de Zeeuwen in en buiten het gewest
en waarin het culturele en maatschap
pelijke leven der Zeeuwen in al zijn ver
schijningsvormen tot uiting zou kunnen
komen."
Enige jaren later zal een initiatief van L.
W. de Bree, H. Pieters en M. C. Verburg
meer succes hebben. Levien de Bree
heeft naar aanleiding van twintig jaar
Zeeuws Tijdschrift onder de titel „De lof
van het amateurisme" (jrg. 20, no. 6) op
zijn onnavolgbare wijze over dit initiatief
geschreven. Piet Meertens is dan wat
sceptisch gestemd met in gedachten
waarschijnlijk het mislukte plan van
1 946. Tegenover De Bree uit hij zich in
de trant van geen al te grote verwachtin
gen te koesteren.
In het Zeeuws Documentatiecentrum
bevindt zich een bescheiden dossier
over het Zeeuws Tijdschrift. Daarin be
vindt zich een „Concept-nota inzake een
Zeeuws tijdschrift genaamd Zeeuws
Centrum". Die laatste naam is spoedig
verlaten. De eerste paragraaf begint met
het doel: „de verbreiding van kennisom-
trent Zeeland en zijn bewoners." De „on
dergetekenden" worden niet genoemd
maar zullen de drie eerder genoemde
heren zijn geweest. Direct wordt ver
meld dat het plan aansluit bij het ant
woord dat Gedeputeerde Staten geven
op het algemeen verslag van de afdelin
gen van Provinciale Staten betreffende
het voorstel van Gedeputeerde Staten
tot het vaststellen van de begrotingen
voor 1 950:
(Er) dient nog gewezen te worden op
een gevolg van de verspreide ligging van
de delen van Zeeland. Deze ligging
maakt het verklaarbaar, dat de verschei
denheid in het verleden de eenheid in
sommige opzichten wel heeft overwoe
kerd. Dit dient te worden vermeden. Ge
deputeerde Staten streven er naar de
belangen van alle delen zo goed moge
lijk te behartigen. Het Zeeuwse volk zal
echter nog meer dan tot dusver moeten
leven in het besef der eenheid. Het grote
doel zal moeten zijn het gewest zodanig
tot ontplooiing te brengen, dat er le
vensmogelijkheid is voor de Zeeuw op
Zeeuwse grond."
Volgens De Bree bespraken Pieters en
Verburg het plan tijdens een treinreis in
december 1 949. Kort daarop werd De
Bree er bij betrokken en ten huize van
Verburg werd er „een wat stijve, plecht
statige zin" als doelstelling op pa pier ge
zet: „Het Zeeuws Tijdschrift beoogt ver
breiding van kennis omtrent Zeeland en
zijn bewoners: het biedt daartoe popu
lair gestelde, wetenschappelijk verant
woorde verhandelingen". Hoewel men
weinig gelukkig was met deze moei-