ZEEUWS
TIJDSCHRIFT 77-1
veertig jaar zeeuws tijdschrift
222
1
zaam tot stand gekomen formulering
besloten de heren de doelstelling zo
maar te laten. Elke bijdrage zou op eigen
merites worden bekeken. Na lange dis
cussies besloot men voor een twee
maandelijks tijdschrift.
Informatie werd ingewonnen bij Zeeuw
se drukkers naar mogelijkheden en prij
zen. Uiteindelijk werd DenBoeralsd ruk
ker gekozen. Besloten werd verder voor
de stichtingsvorm, terwijl aan de com
missaris der koningin gevraagd zou wor
den het voorzitterschap van het bestuur
op zich te nemen. Jhr. mr. A. F. C. de Ca-
sembroot was bereid voorzitter te wor
den „op voorwaarde dat hij zich - mocht
het nodig zijn - op vergaderingen kon
doen vervangen door „meneer Schout
van het College"." De commissaris wilde
ook de voorspraak zijn bij Gedeputeerde
Staten om een eventueel exploitatiete
kort, althans het eerste jaar, uit provin
ciale middelen te dekken. Aan het einde
van het gesprek „gaf hij ons nog de raad
de redactie uit te breiden met een
rooms-katholiek man en een man van
protestants-christelijke huize, opdat de
zuilen alle drie vertegenwoordigd zou
den zijn."
De redactie bestaande uit de al eerder
genoemde heren De Bree, Pieters en
Verburg werd uitgebreid met drs. Louis
Lockefeer, leraar aan het Jansoniusly-
ceum te Hulst, toneelschrijver over Zee
land, en ir. P. J. 't Hooft, lid van een ar
chitectenbureau en schrijver van onder
andere „Dorpen in Zeeland". Onder het
geformeerde stichtingsbestuur treffen
we ir. M.A. Geuze aan, die tot dit jaar lid
van het bestuur is gebleven. Louis Hey-
mans boog zich over het ontwerp voor
de omslag: het werd een tekening met
worstelende leeuw en uitgespaard fo-
tovlak. Men had berekend dat men met
700 abonnees op eigen benen kon staan
met een abonnementsgeld van f 7,50
per jaar, porti inbegrepen, voor de Bel
gen was het 1 25 franken. Een werving
sactie bracht bijna 600 abonnees op.
„En Den Boer leverde het drukwerk. Het
getimmerte van ons schip was van dege
lijke makelij, geen Zeeuw zal het weer
spreken." Aldus De Bree.
De start gebeurde onder gelukkig ge
sternte. In Gent namelijk werd van 7-22
oktober 1950 in het Feestpaleis (Cita
delpark) de tentoonstelling „Zie Zee
land" gehouden. Alle vijf de redactiele
den waren op een of andere wijze bij de
voorbereiding aan deze expositie be
trokken. Het was ter gelegenheid van
deze gebeurtenis dat men gezorgd had
dat in Gent stapels van het versgedrukte
eerste nummer aanwezig waren. Met de
bedoeling natuurlijk dat men zich ter
plaatse kon abonneren. De Bree schreef
het openingsartikel: „Vlaamse invloe
den op Zeeland vóór de Munsterse vre
de", met het oog op de gastheren. Ver
burg had met zijn bijdrage „Industriële
bedrijvigheid op Walcheren gedurende
de tweede helft der 1 9e eeuw" een goe
de greep gedaan. Dit artikel is vele ma
len geciteerd en heeft als uitgangspunt
voor verdere studies gediend. Geuze
nam de boerderijnamen op Tholen on
der de loep. Hans Warren - het was in de
tijd van zijn vogelstudies - behandelde
„De Kaloot als natuurreservaat en re
creatieoord". En, om volledig te zijn,
Lockefeer begon over „Gebruiken en ge
woonten in Zeeuwsch-Vlaanderen".
Voor wij op enkele artikelen ingaan in de
eerste jaargangen van hettijdschrift, ge
ven wij De Bree nog het woord: „Met
enige overdrijving mag gezegd worden
dat het tijdschrift elk facet van het leven
in Zeeland eens of vaker belicht heeft;
alleen onderwerpen van partijpolitieke
aard en de sex bleven onbesproken. (Een
verantwoord essay over „Sex in Zee
land" zullen we gretig aanvaarden; par
tijpolitiek, hoe interessant ze ook kan
zijn, hoort in het tijdschrift krachtens zijn
doelstelling niet thuis.)". Einde citaat.
Wanneer er een keuze wordt gemaakt
van de artikelen die sterk de aandacht
getrokken hebben, ontsnapt men niet
aan een zekere subjectiviteit. Kiezen is
dikwijls moeilijk. In de tweede jaargang
schreef H. C. M. Ghijsen over de Zeeu
wen en hun taal. Zij doet dat op geheel
eigen wijze aan de hand van talrijke
voorbeelden. Citaat 1„Vraag aan de
Zeeuwse plattelander: „Wat is uw
schoonheidsideaal?" en ge krijgt met
het antwoord:,, Wa's da vö'n dienk?nóóit
van g'óöre", uw verdiende loon. En toch
is het er, bij hem en bij haar. Het is zeer
positief en nauwverweven met de volks
aard. In de eerste plaats wat het vrouwe
lijk en mannelijk schoon betreft". Citaat
2: „In de lofspraak 'n gaef, 'n kant, 'n ke/f,
'n pront wuuf of meissen ligt opgesloten,
dat ze goedgev/eist moet zijn, het meisje
eer tientjes vet misschien, dan ronduit
mollig. Maar tevens moet ze in stand en
beweging zijn van een natuurlijke waar
digheid en gratie." Deze twee voorbeel
den tonen aan in welke geest het Woor
denboek der Zeeuwse dialecten, dat in
1 964 verscheen, is geschreven.
BOLWERKEN IN ZEELAND