veertig jaar zeeuws tijdschrift 223 De tweede jaargang bevat ook het opstel over De Geerse's van J. C. van Schagen. Hoe vaak is daarover niet gedebatteerd? Heel wat Zeeuwen voelden zich door de karakteristiek die Chris van Schagen gaf van een deel van de Walcherenaren re gelrecht aangesproken. De Geerse van vroeger, de underdog. Citaat: „Toch kan het Zeeland van heden [1951] niet be grepen worden, wanneer men de kleine Geerse van zoeven vergeet. Hij is de wortel van véél en zijn naambordje staat tegenwoordig soms op Herenhuizen - voor ouderen een wondervreemd ge zicht -, trouwens, men vindt hem zo hier en daar misschien nog wel puur en sec; verschillende tijdperken willen wel eens rustig naast elkaar doorbestaan. In elk geval komt men zijn nazaten onvermij delijk overal tegen en het bloed emanci peert gewoonlijk niet zo snel als de om standigheden." Onder de bijdrage van Chris van Scha gen komt een kadertje voor van de re dactie waarin het te late verschijnen van het tijdschrift wordt verklaard. De aard van de uitgave heeft een ernstig punt van bespreking uitgemaakt. „Ondanks de hoge papierprijzen zijn Bestuur en Redactie er in geslaagd het ZeeuwsTijd- schrift te handhaven met een iets min der luxueus omslag als enige concessie. Wij hopen dat onze lezers hun aandeel zullen bijdragen door ons te helpen bij het werven van nieuwe abonné's." De financiën zijn altijd het moeilijke punt geweest voor het voortbestaan van het tijdschrift. Commissaris De Casembroot, die voorzitter van het stichtingsbestuur was, liet zich steeds vervangen door A. Schout, lid van Gedeputeerde Staten. Hettijdschrift kon in het begin profiteren van een klein kapitaal dat gedeputeerde Schout beheerde en bestond uit restan ten van hulpacties voor Zeeland, vlak na de oorlog. Uit dit potje van Schout, zoals het werd genoemd, konden de tekorten van het tijdschrift worden betaald. Toen het leeg was subsidieerde het college in de vorm van een garantiesubsidie voor eventuele exploitatietekorten. Het zor gelijk bestaan werd aanmerkelijk ver licht door het convenant in 1964 met het Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen. De leden werden toen auto matisch geabonneerd op het tijdschrift. De lezerskring werd hierdoor meer dan verdubbeld. Per lid werd een bepaald bedrag aan het Zeeuws Tijdschrif over gemaakt. Dat ook deze regeling geen blijvend panacee was, heeft de latere geschiedenis bewezen. Het vertrek van H. Pieters heeft tot ge volg gehad dat G. A. de Kok tot de redac tie toetrad. Van hem kwam het idee op gezette tijden met een „special" te ko men. Nummer 3/4 van 1956 was geheel gewijd aan Zeeuwsch-Vlaanderen. De Kok schreef daarin over „Mensen langs een streep" en „Geen dierder plek voor ons op aard". Dat laatste onderwerp over het Zeeuws-Vlaamse maar vooral het Zeeuwse Volkslied was een kolfje naar zijn hand. De Kok heeft het Zeeuw se Volkslied aan een analyse onderwor pen die hem bracht tot de opmerking dat „deze gewestelijke zang mede een rol [heeft] gespeeld - en speelt het nog - bij de bewustwording van het Zeeuws be sef." Het gevoel van saamhorigheid is hierbij belangrijk. Het lied werd in 1 91 8/ 1919 gecomponeerd door het hoofd der school te 's-Gravenpolder D. A. Polder mans en op muziek gezet door Jan Morks onder andere dirigent van het Middelburgs muziekkorps. Het was ge schreven als protest tegen het streven van bepaalde extreme Belgische kringen MEDEDELINGEN VAN HET KONINKLIJK ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN 'Schrabollen. hartjes en timpjes'- over Willem Brakman De komst van de eerste specialisten in Middelburg lil - De oogheelkundigen Landarbeiders Bespiegelingen bij een honderdjarige waterstaat leder zijn boek - Zeeuwse Bibliotheek in wording die Zeeuwsch-Vlaanderen en de Wes- terschelde wilden annexeren. In elk ge val, aldus De Kok, „is op deze zang de definitie van toepassing, die in de aan vang van deze beschouwing werd ge bruikt: het gaat hier niet om het plezier van het zingen, maar om een collectief belijden, aanvankelijk van de saamho righeid, welke werd gevoeld toen de Zeeuwse gemeenschap van buitenaf werd bedreigd, inmiddels verstard tot een magische formule, waarin men al lerlei vage en minder vage gevoelens en opvattingen herkent, waardoor de indi viduele Zeeuw zich lid van de Zeeuwse gemeenschap voelt." De redactie werd in 1 966 uitgebreid met M. P. de Bruin en ir. J. A. trimpe Burger. Al spoedig zijn De Bree en ikzelf, gese condeerd door C. A. L. Kotvis, begonnen aan het Zeeuws Prentenboek met de be doeling „portretjes" te geven van dorpen en stadjes in het Zeeuwse met kortere en langere interviewtjes met een aantal in woners en historische achtergronden. De prentenboeken werden verlucht met ansichten, foto's uit het Documentatie centrum, maar vooral foto's van Kotvis. Eén van onze beste verhalen - dat von den we alle drie - was dat over Sint Anna (1 970, no. 2). Omstreeks 1 900 kwamen daar schrijvers en schilders zich verpo-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1989 | | pagina 21