Gods water over Gods akker
Hogere stormvloeden in het
benedenrivierengebied
De Stormvloedcommissie, die het weer
standsvermogen van de Nederlandse
zeewering had onderzocht, kwam in
1944 tot de conclusie dat vooral het
benedenrivierengebied veel zwakke
plekken vertoonde. Dit gebied strekte
zich uit ten westen van de lijn
Gouda/Vreeswijk/Gorinchem/Lith, met
als noordelijke grens de Hollandse
IJssel/Rotterdamse Waterweg en als
zuidelijke de Oosterschelde. Hier be
vonden zich veel bepaald onveilig te
noemen dijken en bovendien was het
juist dit gebied dat extra gevoelig was
voor hogere stormvloeden. Het hele
land moest daar rekening mee houden,
in verband met de geleidelijk stijgende
zeespiegel, maar in het beneden
rivierengebied speelden bovendien
nog andere factoren een rol. Een be
tere beheersing van de grondwaterstan
den in deze regio (drainage in plaats
van sloten), opslibbing van land in de
Biesbosch en de sinds 1948 in gang
zijnde watervrijmaking van het gebied
van de Donge en het Oude Maasje ver
oorzaakten een afnemende waterber
ging en dus hogere waterstanden bij
storm.24 Een en ander zou nog veel
erger worden wanneer de Biesbosch
zou worden ingepolderd, zo had de
commissie vastgesteld.
Minister Spitzen stond bij de verdedi
ging van zijn eerste begroting kort
maar krachtig stil bij deze kwestie.
Overeenkomstig de conclusies van de
Stormvloedcommissie, die hij overi
gens niet bij naam noemde, deelde hij
de Kamer mee dat in het benedenrivie
rengebied „als gevolg van natuurlijke
en kunstmatige veranderingen, alsme
de door meer algemene oorzaken gere
ZEEZIJDE
kend moet worden met de mogelijkheid
van hogere stormvloeden in de toe
komst, dan tot nu toe zijn waargeno
men." Dit verschijnsel was „reeds lang
opgemerkt", aldus de minister. Maar
voor het oplossen van dit vraagstuk
stonden op het moment, zo vervolgde
Spitzen, „nog onvoldoende gegevens
ten dienst."25 Ondanks de klare taal
kwam er geen enkele respons vanuit
de Tweede Kamer. Niemand vroeg bij
voorbeeld hoe groot de gevaren nu
precies waren; niemand wilde weten
hoe lang een oplossing van het pro
bleem nog op zich zou laten wachten.
Alleen in de Eerste Kamer kreeg
Spitzen commentaar. CHU-woordvoer
der G. Kolff, zelf overigens voorzitter
van een waterschap, vond dat de minis
ter zich „nogal geruststellend" uitliet
over de hele kwestie. Besefte Spitzen
eigenlijk wel dat het hier om „ons naak
te bestaan" ging? Hij adviseerde de
minister om met grote spoed een oplos
sing voor deze problemen te zoeken,
waarbij „soberheid noch bezuiniging"
enige rol mochten spelen. „Gebeurt dit
niet, dan zullen wij ons dat naderhand
bitter beklagen", zo besloot Kolff drei
gend.26
Interessant zijn in dit verband de op
merkingen die Spitzen kort daarop, op
10 mei 1949, in diezelfde Kamer maak
te. Sprekend over de beveiliging van
Nederland tegen het water, zei hij dat
het onmogelijk was deze voor honderd
procent te garanderen. Letterlijk zei hij:
„Bij de waterstaat is het praktisch
ondoenlijk en zeker niet te betalen met
honderden millioenen, wanneer men
de voorzieningen ter beveiliging tegen
het water zou treffen op basis van de
samenloop van één moment van alle
ongunstige factoren." Maar, zo ging de
minister verder, voor zo'n samenloop
hoefde men ook niet te vrezen, want:
„Hier is een wisselwerking van facto
ren, die ook empirisch juist is gebleken
en die medebrengt, dat er altijd een
zekere onderlinge tegenwerking en
neutralisering van factoren is."27 Geen
der senatoren, ook Kolff niet, zag hierin
enige aanleiding iets te vragen.
Maar twee jaar later, bij de begrotings
behandeling voor 1951bleek Spitzen
zijn mening drastisch te hebben gewij
zigd. Wederom sprekend over de pro
blematiek van mogelijk toenemende
stormvloedhoogten zei hij nu dat wél
rekening gehouden moest worden
„met de mogelijkheid, dat verschillende
factoren, die de stormvloedstanden ver
oorzaken, zullen samentreffen in een
mate, die nog niet is waargenomen."
Hij dacht daarbij aan factoren als een
ongunstig astronomisch getij, weersom
standigheden op grote afstand, die de
hoogte van de zeespiegel beïnvloeden,
een in kracht en richting ongunstige
stormwind en een grote afvoer van
opperwater door de bovenrivieren.28
Spitzen stond dat jaar zelfs zeer uit
gebreid stil bij de stormvloedproble-
matiek. Nadat hij de verschillende
oorzaken had besproken, wees hij
erop dat mogelijke oplossingen lagen
in het afsluiten van zee- en rivier
armen. Maar diepgaand onderzoek
was nog nodig. Hij vertelde dat op dat
moment in het waterloopkundig labora
torium te Delft een en ander aan de
hand van een „groot model" van het
gebied werd bestudeerd. Tot die studie
was overigens besloten op grond van
de dringende adviezen van de Storm
vloedcommissie, maar Spitzen zou,
opmerkelijk genoeg, de naam van
deze commissie geen enkele keer
noemen.29 Toch werden in het bene-
LANDZIJDE
OUD PROFIEL
N.A.P.
N.A.P.
nieuwe provinciale
nieuw fietspad
NIEUW PROFIEL
oude provinciale weg
160 m
Dwarsdoorsnede Westkapelse zeedijk.