Kerk en samenleving in Zeeland in de negentiende eeuw Bert Altena De Weberthese Ja, ja, de beurs was nooit ver uit de gedachten der Zeeuwen, zeker niet in de tijd waarin zijn naar de schildering van Smallegange zo godvruchtig zou den zijn geweest. De Gouden Eeuw was immers behalve voor Holland ook voor Zeeland, althans de Zeeuwse steden, een periode van voorspoed. De handel bloeide, bemiddelend tus sen zuid, noord en oost. Van heinde en verre kwamen koopmansschepen terug in Zeeuwse havens en kapitalen groeiden aan. Kortom, de mededelin- 19 De Stad Veere. Bron: M. Smallegange, Nieuwe Cronyck van Zeeland, Middelburg 1696. „Wat nu betreft den aerd en de gene- gentheit van de ingeboorne, niemand (want dit staet ons met groote reden voor eerst te roemen) quijt sich beter en yveriger onder de menschen jegens Godt, of maekt meer werks van den hemel op der aerden, dan sij (de Zeeuwen). Veel huisen zijn niet anders als kleine kerken; veel slaepkameren en rustbedden vol bekommeringen, om af te bidden eenen verdienden toorn. Nergens meer gesprek tusschen Godt en de menschen, of van Godt onder de menschen; nergens siet de opgaende of nederdalende sonne meer gebogen knien of gevouwen handen; werdende hier allervlijtelijkst overdacht, en vaste- lijk bekent gestaen, dat geen macht van volkeren bestant is tegen eenen verachten, gequetsten, ende onver- soenden Godt." Zo beschreef M. Smallegange aan het eind van de zeventiende eeuw het geloofsleven van de inwoners van Zeeland. Een aantal bladzijden verder zou hij op godsdienstig gebied nog de „beschei- dentheit" van de Zeeuwen roemen, nageleefd onder andere „tot meerdere aenqueeking van koophandel en verkeering met andere Volkeren."1

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 25