Holle bolle Gijs en het boek van een miljoen
Bert Teums
Zo is het er tenslotte dan toch van
gekomen. Jarenlang hebben de Staten,
aanvankelijk enthousiast, later zuch
tend hun bijdragen in de bodemloos
lijkende boekenpot gedeponeerd; jaren
lang hebben zij tegenslag op tegenslag
geïncasseerd, maar nu ligt het dan in
alle boekhandels, het lang verwachte
ZEELAND 1940-1945, deel 2, geschre
ven door Gijs van der Ham, die met dit
boek zijn doctorandus in doctor mag
veranderen. Precies op tijd kwam het
uit, want net voor de meiherdenkingen.
Het is een kloek werk geworden van
600 pagina's tekst en 100 pagina's
noten en registers, zodat, samen met
het door De Bree geschreven deel 1
de Staten ons nu 1100 rijk geïllustreer
de bladzijden Zeeuwse oorlogs
geschiedenis kunnen aanbieden.
Curieus is dat in de mei-dagen van
1940 het voorlaatste belangrijke werk
op het stuk der Zeeuwse geschiedenis
bij de firma Den Boer in magazijn en
op de persen lag en door het bombar
dement werd vernietigd. Dat was het
bekende „Zeeland door de Eeuwen
Heen" van Van Empel en Pieters, dat
bij intekening in afleveringen werd uit
gegeven. Tijdens het bombardement
raakten vele intekenaars hun afleverin
gen kwijt. In 1959 heeft men het boek
toen maar afgesloten met een laatste
aflevering en thans is het, zeldzaam
door de omstandigheden, zeer gezocht.
Door alle wederwaardigheden tijdens
zijn ontstaan - de dood van De Bree, de
meningsverschillen met Taal, het optre
den van een na-oorlogs auteur - is
Deel I uitgegeven bij Den Boer in
Middelburg; voor deel II heeft men
kennelijk geen Zeeuwse uitgever kun
nen vinden. Dat is jammer, want een
boek waarin zoveel Zeeuws gemeen
schapsgeld is gestoken, hoort toch
eigenlijk uit Zeeland te emaneren. Nu is
het terecht gekomen bij Waanders in
Zwolle, die ook het copyright heeft
weten te verwerven, dat voor Deel I
nog bij Provinciale Staten van Zeeland
berust. De enige constante factoren
zijn drie leden van de Commissie van
Advies Geschiedschrijving Zeeland
1940-1945, de heren Van den Bosse,
Paape en Visser, bijgestaan door hun
ambtelijk secretaris De Reij. Het zou
interessant zijn van deze heren te
vernemen, hoe zij in hun „regelmatige
contacten" en „levendige discussies"
de ommezwaai van De Bree naar Van
der Ham hebben beleefd en vooral
hoe dat nou eigenlijk precies is gegaan
met Taal. In hun „Woord Vooraf" bij
Deel II schrijven zij dat de heer Taal
overleed nadat hij een concept voor
een eerste gedeelte van de tekst had
voorgelegd, maar als ik me goed her
inner ligt ertussen het inleveren van dit
concept en het overlijden van dr. Taal
een zo hooglopende ruzie, dat dr. Taal
zich als auteur terug trok. Gedeputeer
de Boersma sprak toen over „rekkelij-
ken" en „preciezen", over incompata-
bilité d'humeur en „een breuk in de
verhouding". Detaillistische bemoeienis
van de commissie kon ook een rol
hebben gespeeld, maar hij weigerde
verder iets los te laten en had alle
partijen een zwijgplicht opgelegd. Voor
de geschiedenis van het boek zou het
toch wel aardig zijn als die zwijgplicht
nu werd opgeheven. Ik begrijp toch al
niet goed hoe je als onafhankelijk his
toricus aan de hand van een commis
sie van advies uit wandelen kunt gaan.
Die heren zitten er toch niet voor de
komma's en de punten en, zo ja, dan
hebben ze bij Van der Ham nog wel
een paar leuke items voor de columns
van Heldring laten liggen.
Het werk heeft dus een hybridisch
karakter. Er wordt wel gezegd, dat je
beide delen als afzonderlijke eenheden
kunt lezen, maar dat is slechts betrek
kelijk waar. De Bree en Van der Ham
zijn min of meer tot elkaar veroordeeld.
De Bree kwam met zijn boek tot om
streeks 1943 en als je wilt weten, hoe
het afloopt, moet je naar Van der Ham.
Dat moet je toch, want De Bree heeft,
mede door zijn plotseling overlijden,
vele losse draadjes laten liggen en
spreekt bv. met geen woord over het
verzet. Van der Ham heeft dit als
consciëntieus historicus natuurlijk
geconstateerd en de eerste honderd
pagina's van zijn boek vooral aan die
losse draadjes besteed en na dit
„resumé" de rest van de geschiedenis
beschreven. Over de oorlogshandelin
gen in 1940 en over de jodenver
volgingen spreekt Van der Ham nau
welijks, want die beschouwt hij als
afgehandeld door De Bree. Met alle
verschillen in aanpak, stijl, inzicht enz.,
kan dus de een niet buiten de ander en
eigenlijk vind ik dat wel interessant en
neem ik het rommelige van het geheel
graag op de koop toe. We krijgen
immers nu binnen één werk, keurig
gecompartimenteerd, twee visies op
dezelfde periode: de ene van een man
die het allemaal persoonlijk heeft mee
gemaakt, de sfeer heeft gekend, nog
last heeft van zijn morele kwetsuren en
soms een moreel oordeel niet schuwt;
de andere van een man, die niets heeft
meegemaakt, zijn verhaal baseert op
documenten en interviews met oog
getuigen, merendeels zonder zelf te
oordelen. De lezer moet dit maar doen.
Bij Van der Ham spelen tijdens de
bezetting haast automatisch opgeko
men begrippen „goed" en „fout",
„verzet" en „collaboratie" geen
dominante rol.
Het is moedig van Van der Ham, dat hij
een boek heeft willen schrijven in een
neutraler, genuanceerder toonzetting,
terwijl wij als leden van de club, die
alles meegemaakt hebben, hem op de
vingers kunnen kijken. De begrippen
„goed" en „fout" komen bij hem
nauwelijks voor. Het gaat me echter
veel te ver als Jan van Damme boven
zijn recensie in de PZC de juichende
kop plaatst „De oorlog is nu écht
voorbijomdat de vraag wie goed
en fout was tijdens de oorlog nu niet
meer relevant is. Van der Ham heeft,
zo zegt hij, „een zuivere benadering"
gekozen. Zijn relaas gaat over mensen,
over Zeeuwen „die onder moeilijke
omstandigheden keuzen moesten
maken. De een neigde naar een meer
of minder vergaande samenwerking
met de bezetter, de ander koos voor
lijdelijk of actief verzet". En Van der Ham
is groot, omdat hij het vermanende
vingertje in z'n broekzak houdt.
Hoe nu?, meneer van Damme, u geeft
mij de categorieën, maar u weigert ze
te benoemen! Vergeet u svp niet dat de
groeiende illegaliteit aanvankelijk wel
degelijk gevoel had voor nuances,
maar minder naarmate de toestand
zich verhardde, want een miskleun kon
je in het begin op een paar dagen cel
straf komen te staan, maar later op
concentratiekamp of je kop. Onze
grootste schok in het begin was „how
the mighty are fallen". De deconfiture
van het Nederlandse leger hebt u zelf
net beschreven (besef wel, dat u dit na
50 jaar in alle rust kon doen, terwijl wij
71