Boekbesprekingen Frans Erens, Vervlogen jaren, met een woord vooraf door Sophie Erens-Bouvy, bezorgd en van aantekeningen voorzien door Harry G. M. Prick, De Arbeiderspers Privé Domein, Amsterdam 1989. 468 p., f 56,90. Frans Erens (1857-1935), de zijde lingse Tachtiger, de zijdelingse Neder lander, was zich intens bewust van de vluchtigheid die in ailes schuilt, van de noodzaak door samenhangen heen naar het blijvende in die vluchtigheden te zoeken en vervolgens beide te boekstaven, zodat zij de kern niet alleen een plaats in de eeuwigheid maar ook in de tijdelijkheid waarin zij ontstond geven. Op voortreffelijke wijze heeft hij dat sa men met zijn echtgenote gedaan in Vervlogen Jaren, herinneringen die hij haar vertelde en die zij op papier zette en ordende. Fragmenten van deze her inneringen werden tijdens Erens' leven gepubliceerd, in boekvorm verschenen zij voor het eerst in 1938, met een voorwoord van Anton van Duinkerken. In 1958 kwam een tweede druk uit, vervolledigd met prozastukken (reis-en plaatsbeschrijvingen) en van aanteke ningen voorzien door Harry G. M. Prick. Nu is er dan een derde druk, waarin de genoemde prozastukken ontbreken, maar een schat aan nieuw materiaal daarvoor in de plaats is gekomen. Harry Prick kon uitgebreid putten uit het sinds 1988 door Andries Munnichs beheerde Erens-archief en daarmee ziet een zeer waardevolle nieuwe uitgave het daglicht. De eerste beschreven herinneringen zijn jeugdherinneringen. Erens werd geboren in het rooms-katholieke Zuid- Limburg, een streek die meer banden met Duitsland, België en Frankrijk had dan met Nederland. Prachtig zijn de beschrijvingen van het landschap, van de stille plekjes waar Erens' hart naar uit ging, van de mensen die het gebied bevolkten, van de harmonie tussen mens en omgeving. Een nauwelijks zichtbaar pad, aldus Erens, leidde langs de Blauwe Paal, de vroegere grenssteen van de Oosten rijkse Nederlanden, naar de Duitse grens. „Hij is van blauwe hardsteen en draagt nog de dubbele Oostenrijkse adelaar, die erin is uitgehouwen en nog niet door het mos is weggevreten. Niemand heeft die blauwe paal ooit verwijderd. In zijn afgelegenheid heeft hij niemand gehinderd en op het ogenblik staat hij er nog. Rondom hem zijn grenzen van koninkrijken veranderd. Oorlogen zijn uitgevochten, maar de tijden hebben hem niet gedeerd. In de stilte om hem heen klinkt alleen het droefgeestig geroep van de geelgors. Hij is voor die streken steeds geweest een mijlpaal, die de weg heeft gewezen aan reizigers, jagers, smokkelaars en vluchtelingen." Een zelfportret? Dankte Erens niet voor een groot deel aan zijn gelukkige jeugd die innerlijke harmonie die naar binnen toe weliswaar steeds opnieuw bevoch ten moest worden maar naar buiten toe altijd als baken voor anderen dienst deed? Over zijn kostschooljaren, op het pen sionaat Saint Louis en op Rolduc (waar enkele jaren later ook Lodewijk van Deyssel school ging), en over zijn Leidse studententijd is Erens kort. Op Rolduc werd de basis gelegd van zijn liefde voor de literatuur, pas in zijn Parijse jaren zou hij daar iets mee gaan doen. In de tussentijd wijdde hij zich aan de rechtenstudie in Leiden (1876-1880) en Bonn (1880-1881om in januari 1881 naar Parijs af te reizen. „Toen ik in Bonn bedacht, dat ik even goed mijn studie in het Romeins recht voor mijn kandidaats-examen in Parijs kon doen, besloot ik daarheen te vertrekken." Al gauw verdeelde hij er zijn tijd tussen de collegebanken en de caféetjes. Later, bij zijn beschrijving van de Tachtigers, zou hij opmerken dat het erop leek dat nieuwe ideeën over kunst geboren moesten worden in tabaks rook en bij het gerinkel van glazen; daarbij moet hij zeker ook aan zijn Parijse jaren hebben gedacht. „De toevallige aansluitingen van mij met niet-literatoren bleven zonder ver dere aaneenschakeling", zei hij daar van. „De literatuur, of laat ik liever zeggen, de kunst was een grond, waarop de relaties konden voortbou wen; er was dan een gelijkheid van belangstelling." Erens voelde zich thuis bij de jonge Franse kunstenaars van die tijd. Hij filo sofeerde niet alleen met hen, hij raakte ook met hen bevriend. Dat leverde prachtige beschouwingen op over kunstenaars als Maurice Barrès en de van oorsprong Griekse Moréas, maar ook over minder bekenden als de schrijver Emile Michelet en de musicus Gaston Dubreuilh. In Parijs begon het naturalisme om streeks 1883 alweer weg te ebben, in Amsterdam zou het langer hoogtij vieren. „Moeilijk is het schrijven van de ge schiedenis ener literaire beweging", verzuchtte Erens bij zijn poging de ont wikkeling van de Nederlandse letter kunde rond 1880 te beschrijven. Hij was in september 1883 naar Amsterdam getrokken om daar zijn doctoraal te doen en zijn promotie voor te bereiden. Al snel leerde hij er Karei Alberdingk Thijm (Lodewijk van Deyssel) kennen en via hem vele andere jonge Neder landse kunstenaars. Hij zou tot de slotsom komen dat het geven van een eigen geluid in poëzie en proza het geheim van de nieuwe richting was geweest. Ging het bij de vorige gene ratie nog om 't spreken van horen zeg gen", bij de Tachtigers ging het om „het sentiment van zelfstandige zegging". Uiteindelijk schreef Erens niet de, maar een geschiedenis van deze literaire beweging. In zijn eigen woorden: „Wie van degenen, die over de beweging van 1880 hebben geschreven, is oor- en ooggetuige geweest van de fysiono mieën van die tijd, van de gesprekken, de woorden, de ambities, het streven van die verschillende mensen? Niets kan het persoonlijke medeleven ver vangen." 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 37