Boekbesprekingen
Dat is precies wat Erens laat horen.
Een schat aan gegevens over hetgeen
de Tachtigers bewoog, danken wij aan
hem. De Amsterdamse kroegen, de
studentenkamers, het literaire gezel
schap Flanor, het tijdschrift De nieuwe
Gidsde in Amsterdam samenkomende
kunstenaars zelf, al het kleine en grote
wordt geregistreerd en van een milde
karakterisering voorzien. Van Deyssel,
Kloos, Verwey, Van Eeden, Van der
Goes, Paap, Gorter, Van Deventer,
Veth, Boeken, Aletrino, Witsen, Van
Looy, Breitner en Israels, zij komen
allemaal aan bod.
Erens was niet alleen een beschouwer,
hij was ook een deelgenoot, vooral een
gespreksgenoot. Zijn kennis van de
culturele ontwikkelingen in Frankrijk
maakte het hem en zijn Nederlandse
vrienden mogelijk de ontwikkelingen in
ons land in een ruimer kader te plaat
sen.
Als schrijver begon Erens, vanuit
Frankrijk, met bijdragen aan het Leidse
studentenblad Minervaweer in Neder
land werkte hij onder meer mee aan
De Amsterdammer en De Nieuwe
Gids (vanaf 1909 als redacteur).
Bundelingen van kritieken en beschou
wend proza verschenen, maar die
bundels zouden nu, ondanks hun ver
stilde schoonheid, waarschijnlijk in
vergetelheid zijn geraakt, als - post-
huum - Vervlogen Jaren niet was
verschenen.
Erens promoveerde in juni 1888, daar
na was hij korte tijd secretaris van
Frederik van Eeden te Bussum voor hij
zich in december 1889 als advocaat in
Amsterdam vestigde. De daarop vol
gende jaren bracht hij deels in Amster
dam, deels in zijn geboortestreek door,
met zo af en toe als onderbreking een
reis naar het buitenland.
In 1897 werd hij benoemd tot griffier bij
het kantongerecht in Veghel, aan het
einde van datzelfde jaar tot griffier bij
het kantongerecht (niet als kanton
rechter, zoals de twee voorgaande
drukken vermelden) in Oostburg. Hij
vestigde zich korte tijd later in Sluis (tot
1901daarna zou hij zich op verschil
lende plaatsen in binnen- en buitenland
voornamelijk met de letteren, een
enkele keer nog rn'et de advocatuur
bezig houden), maar miste daar een
„sfeer van gemeenschappelijke
belangstelling". Wèl herkende hij er
iets van zijn eigen verscheurdheid.
„Geen Hollander en waarschijnlijk
weinig buitenlanders hebben deze
oppressie gekend; wellicht enkelen,
evenals ik stammend uit een grensland,
waar verschillende volken en culturen
elkaar raken. Toen ik in Oostburg
woonde, had ik aanraking met ver
schillende Belgische en ook soms
Franse artiesten, die voor kortere of
langere tijd in de pitoreske kleine
huisjes van St. Anna ter Muiden en de
omgeving daarvan kwamen wonen.
Zo hoorde ik van hen, dat Emile
Verhaeren iets van de verscheurdheid
heeft gekend, die mij heeft gepijnigd.
Hij heeft het Franse element gekozen
en er zich in gewerkt; als Belg was
hem dat mogelijk."
Aan Erens' verblijf in Zeeland danken
wij wat Anton van Duinkerken, naast
andere plaats- en reisbeschrijvingen,
omschreef als zijn beste prozastukken:
schetsen over St. Anna ter Muiden,
Damme en Sluis.
Aan de tweede druk van Vervlogen
Jaren werden deze prozastukken toe
gevoegd, in de derde druk hebben zij
plaats moeten maken voor vele inedita,
aangetroffen in het nu toegankelijke
Erens-archief.
Jammer, net zoals het jammer blijft dat
men voor de talrijke annotaties steeds
een boekdeel moet omslaan, maar de
inhoud van de Harry Pricks aante
keningen rechtvaardigt deze keuze
alleszins, zoals zij ook de derde druk
volkomen rechtvaardigen: het is een
buitengewoon volledig en bevredigend
boekwerk geworden.
Er is nóg een connectie met Zeeland:
Chris (niet Charles!) Rutten, indertijd
burgemeester van het Limburgse Nuth
en nu eerste burger van Middelburg,
tevens beeldend kunstenaar, maakte
de plaquette die op initiatief van het
Comité Herdenking Frans Erens (1985)
op het sterfhuis van de schrijver in
Houtem-Sint Gerlach werd aan
gebracht. Frans Erens, de plant geteeld
ver van Holland, in een grensover
schrijdende maar zeer harmonieuze
gemeenschap, de man die de sporen
daarvan zijn leven lang mee- en
uitdroeg, heeft de keerzijde van die
verworvenheid ook gekend: in hem
streden de jurist naast de letterkundige,
de prozaschrijver naast de dichter, de
ééntalige naast de meertalige, de
internationaal georiënteerde naast de
nationaal gerichte, de voorzichtige
naast de minder voorzichtige, de be
schouwer naast de deelnemer, maar
het streven naar harmonie overwon.
„Laten wij niet te veel vergelijken", zegt
hij ergens in Vervlogen Jaren. „Alle
genot is enkelvoudig en zo ook het
esthetische."
FvV.
77