Opkomst en ondergang van een wethouder ten, zoals zo vele anderen van hun lotgenoten, dadelijk beseft hebben wat er te wachten stond. Toen de Duitse legers onstuitbaar bleken, vertrok het echtpaar op 14 mei naar Zeeuwsch- Vlaanderen. De burgemeester had dit aangeraden, maar het besluit had Boasson, tussen plicht en lijfsbehoud heen en weer geslingerd, „zware innerlijke strijd" gekost. Erg ver komen zij niet. In Aardenburg vinden zij onder dak bij vrienden, en zij slagen er niet in verder te komen en de Duitsers voor te blijven, zoals dat sommige anderen wel is gelukt. Hij moet in Zeeuwsch-Vlaan- deren nog aktief geweest zijn, want aan de militaire autoriteiten brengt hij een rapport uit over het gedrag van de ongeregelde troepen. Intussen is Middelburg Middelburg niet meer. Op 17 mei zijn in de vuurzee van het Duitse bombardement 573 panden (woonhuizen en zakenpanden) en 18 openbare gebouwen verwoest. Ook de textielzaak is in vlammen opgegaan. Tijdens dat inferno heeft de burgemeester nog kans gezien de raad bijeen te roepen in het stadhuis, dat nog niet door de vlammen is bereikt. Hoewel er geen quorum is en er dus geen rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen, wordt een tijdelijke wethouder, de heer Kögeler, benoemd om tijdens de afwezigheid van Boasson diens werkzaamheden te kunnen waar nemen. Nood breekt nu eenmaal wet. Onder de toren van het stadhuis blijven de burgemeester en enige andere getrouwen nog enkele uren op hun post, totdat de bommen en de vlammen hen daar verdrijven. In de eerstvol gende raadsvergadering zal één der raadsleden zeggen: „Onze burge meester is een dappere kerel." Begin juni keert Boasson met zijn vrouw naar de gehavende stad terug. Heeft hij toen al beseft dat alles verlo ren was? In elk geval schrijft hij dadelijk een brief aan de voorzitter van de raad, waarin hij zijn terugtreden als wethou der meedeelt. De noodzakelijke wederopbouw van zijn zaak maakt het hem niet mogelijk, aldus de brief, zijn wethouderschap voort te zetten. Ongetwijfeld een doorslaggevend motief! De vraag of de ware reden was dat Boasson zichzelf wilde besparen dat hij door de bezetter smadelijk van zijn wethouderschap zou worden ontheven kan nimmer beantwoord worden. Op 7 juni komt de raad bijeen in het huis „De Griffioen", op een steenworp afstand van het woonhuis van Boasson. Wethouder Kögeler wordt definitief in de vakature benoemd. De waardering voor Boasson klinkt door in de woorden van Kögeler dat hij een zware taak op zich neemt, temeer nu hij de heer Boasson moet vervangen. Boasson, nog als raadslid aanwezig, dankt voor de samenwerking. De burgemeester van zijn kant dankt hem voor wat hij voor de stad gedaan heeft. Dat is het dan. Het leven gaat verder: het volgen de onderwerp in die raadsvergadering is het niet doorgaan van de kermis. Als Boasson buiten staat en naar zijn huis loopt weet hij zich beroofd van zijn wet houderschap en van zijn zaak. In min der dan één maand heeft dit noodlot zich aan hem voltrokken. Maar hij is er de man niet naar om op te geven. Reeds de volgende dag staat in de Provinciale Zeeuwsche Courant een advertentie: M. H. Boasson Zonen delen mede dat aan de wederopbouw van het bedrijf met kracht wordt gewerkt, en dat kantoor wordt gehouden aan de Lange Noordstraat 21Ook de raads- zetel continueert Boasson nog. Maar zijn laatste raadsvergadering is al op 20 november 1940. Daarna worden de joodse raadsleden in Nederland op last van de bezetter van hun funktie ont heven. In de vergadering van de raad van 23 december ontbreekt dan ook elk spoor van hem. Hij wordt niet ver meld bij de aanwezige raadsleden, noch bij de afwezige. Cryptisch wordt wel vermeld dat er één vakature is. Niemand spreekt blijkens de raads- notulen over hem, laat staan tot hem, ook niet de burgemeester die zich tijdens het bombardement een dappere kerel heeft betoond. De voorzitter „wenscht den leden met hun gezins leden een gelukkig kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar." Voor Boasson zijn deze wensen niet bestemd. Hij is on persoon geworden. De draaikolk van de vervolging, waarin de joden zullen verdwijnen, begint sneller te draaien. De maatregelen vol gen elkaar op in steeds sneller tempo. In de herfst van 1941 verschijnt een z.g. Verwalter die de textielzaak op gezag van de Duitsers overneemt, d.w.z. de eigenaren van hun zaak en hun broodwinning berooft. Van de oor logsschade hadden zij intussen maar zeer weinig vergoed gekregen. Steeds verder sluit zich het net. Op 22 oktober 1941 wenden de Boassons zich tot mijn vader, die zij persoonlijk goed kenden, als advokaat. Kon hij een algemene lastgeving opstellen, waarbij zij hem machtigen om bij hun afwezigheid hun zaken te behartigen? Natuurlijk voldeed mijn vader aan dat verzoek en het des betreffende dokument, uiteindelijk gedateerd 27 februari 1942, laat op voorhand in juridisch-afstandelijke, zo niet eufemistische bewoordingen iets zien van wat komen ging. In het stuk nemen de Boassons immers in aan merking „dat zij voorzieningen willen treffen voor het geval zij - het zij alleen, het zij beiden - verhinderd mochten worden persoonlijk hunne zaken en belangen waar te nemen." Het stuk luidt het begin van het einde in, want eind februari was bekend geworden dat de in Zeeland wonende joden naar Amsterdam moesten vertrekken, en hoewel men niet precies wist, alleen kon vermoeden, hoe het verder zou gaan, moet het voorgevoel dat men niet meer in Middelburg zou terugkeren wel hebben overheerst. De vertrekdatum van de joden uit Zee land werd vervolgens bepaald op dins dag 24 maart, 's Morgens kwam de politie bij de Boassons, gelijk ook bij hun lotgenoten, aan huis. Hun bagage was - wederom - al gepakt; meer dan zij konden dragen mochten zij niet meenemen. Zij overhandigden de sleutels aan de politie en trokken voor de laatste maal de deur van hun huis achter zich dicht. Het was wederom een prachtige, stralende voorjaarsmorgen, en zo gingen zij hun laatste gang door Middelburg naar het station. Op de trottoirs aan weerszijden in de Sta tionsstraat stond zwijgend een mensen menigte bij wijze van afscheid voor de Boassons en hun lotgenoten. Op het perron „werden vele handen gedrukt, tot spreken waren maar weinigen in staat," aldus De Bree. In Amsterdam hebben de Boassons nog vijf maanden gewoond, eerst op het Jonas Daniël Meyerplein, daarna op de Plantage Muidergracht 29. 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 6