De opbouw van het jeugdwerk in het land
van Cadzand (1944-1946)
Ron Martens
Markt Oostburg (1944). Foto Zeeuws Documentatiecentrum.
Onder historici wordt al geruime tijd
gediscussieerd over de vraag of de 2e
W.O. en de periode van Wederopbouw
grote veranderingen teweegbrachten.1
De meeste aandacht gaat daarbij uit
naar de economische en politieke ver
houdingen. De ontwikkelingen op
sociaal-cultureel vlak blijven veelal
onderbelicht terwijl er juist in het eerste
na-oorlogse jaar sprake is van een
duidelijke koppeling tussen econo
misch en zedelijk herstel. Zo verklaarde
Minister van Financiën, Lieftink, dat hij
het zedelijk herstel even noodzakelijk
achtte als het herstel van de zeedijk bij
Westkapelle.2 In de optiek van het kabi
net Schermerhorn-Drees (24-6-1945 -
3-7-1946) moet het departement van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
uitgroeien tot „de centrale plaats,
vanwaar uit in de toekomst de volks
opvoeding in de breedste zin kan wor
den bevorderd".3 Minister Van der
Leeuw richt zelfs een nieuw Directo
raat-Generaal Vorming buiten School
verband (VBS) op, „teneinde de thans
in zo sterke mate optredende verwilde
ring om te zetten in zedelijke ver
heffing".4 Van der Leeuw wees vooral
op het feit dat de jeugd in de laatste oor
logsjaren sterk gedemoraliseerd was.
De zorg over de verwildering van de
jeugd staat niet op zichzelf. Ook de
omgang van vrouwen met Canadese
militairen in de bevrijdingsroes en de
„arbeidsschuwheid" van de arbeiders
zijn bron van verontrusting, een ver
ontrusting die in de zomer van '45
dusdanige vormen aanneemt, dat
gesproken kan worden over een morele
paniek.5
De morele paniek draagt bij aan het
totstandkoming van de Wederopbouw-
consensus, die vorm krijgt in de al
spoedig na de bevrijding terugkerende
verzuilde kaders. Eén van de eerste
initiatieven die het directoraat-generaal
VBS Van der Leeuw ontplooit is de
ondersteuning van de opbouw van het
jeugdwerk in het land van Cadzand.
Ook hier was men zich bewust van het
belang van de volksopvoeding, en van
de rol die daarin voor de jeugd weg
gelegd lag. Volgens de burgemeester
van Aardenburg, J. M. A. C. van Dongen,
was „moreele opbouw evenzeer nood
zakelijk als materiële; over 10 jaar
moeten wij niet alleen goede huizen,
maar ook goede menschen hebben".6
In het onderstaande wordt onderzocht
of er ook in het land van Cadzand
sprake was van morele verontrusting,
welke rol zij speelt bij de (weder)opbouw
van het jeugdwerk én welke rol de
verschillende kerkelijke groeperingen
daarin spelen.
47