A Palace of art in being De Kunstkring het Zuiden, een impressie Paul van der Velde Inleiding „A marshy island at the mouth of the Scheldt, lit by the low sunshine of an evening in late summer. The horizontal rays from the west lie in yellow sheaves across the vapour that the day's heat has drawn from the sweating soil. Sour grasses grow in places, and strange fishy smells, now warm, now cold, pass along brass-head opalescent bubbles, compounded on many gases, rise where passing feet have trodden the damper spots." Met dit citaat uit The Dynasts van Thomas Hardy vangt het artikel „A palace of art in being" van de Engelse kunstcritica Dora Wilcox in Drawing Design, een toonaangevend kunsttijdschrift, aan. Dat Dora niet alleen van grote schrijvers afhing, om rake typeringen neer te zetten, bleek uit haar meer schematische indeling van Walcheren: „Apart from the two towns-Flushing pushing and modern, and Middelburg, aristocratic and aloof the whole country is given up to pastoral interests." Het doel van haar reis naar Walcheren was een verslag te doen van de activiteiten van de in 1920 opgerichte Kunstkring het Zuiden. Het badpavil joen „Juliana", gelegen aan de boulevard Evertsen, omschreef ze als een „Palace of art in being". Ze zag in Vlissingen het toekomstpaleis waar vele Engelse kunstminnaars van droomden; een tearoom annex expositieruimte met uitzicht op zee waar de gegoede burgerij nippend aan een kopje thee tegelijkertijd kunst kon savoueren. Het artikel van Wilcox is bij mijn weten het enige bespiegelende artikel over de Kunstkring. In dit artikel vertel ik eerst iets over de oprichter van de kunstkring. Daarna ga ik in op de onstaansgeschiedenis van de kunstkring en de beginjaren van zijn bestaan. Tevens besteed ik aandacht aan de vraag of men kan spreken van Scheldeluminisme of een Schelde- luministische school. Gerard Jacobs (1865-1957) Jacobs, geboren in Antwerpen, stamde uit een familie van kunstenaars. Twee broers van zijn moeder waren schilders en zijn vader was een niet onverdienstelijk beeldhouwer. In dit kunstenaarsmilieu kon Gerards aanleg voor tekenen en schilderen zich ongehinderd ontwikkelen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat hij zich op twintigjarige leeftijd liet inschrijven aan de Academie voor Beeldende Kunsten van Antwerpen. In 1891 vond zijn werk voor het eerst officiële erkenning, toen het geselecteerd werd voor de prestigieuze driejaarlijkse tentoon stelling van de academie. In 1908 trad hij toe tot de jury van die tentoon stelling waarmee hij in België de status van een erkend kunstenaar verwierf. In zijn werk dat in de loop van de tijd steeds luministischer van aard werd, kunnen we een groot aantal thema's onderscheiden variërend van land schappen en riviergezichten tot interieurs van krochten en gothische kathedralen. Uit deze eerste periode van zijn schildersbestaan zijn maar weinig doeken bewaard gebleven, maar uit het werk van zijn leerling Kurt Peiser (1887-1962) kunnen we ons een beeld vormen hoe Jacobs schilderijen van de zelfkant van de samenleving er uit gezien moeten hebben. Peiser's oeuvre staat voor het grootste gedeelte in het teken van de verschoppelingen van de samenleving. „Van hem (Peiser) geen stemmig landschap, geen verheven figuur, neen, de drift, de hartstocht, de brute verdierlijking, de idiotengrijns van de lollende dronkaard, alles wat lichtschuw samenrot, leeft en verlie derlijkt aan de zelfkant van de samenleving laat hij ons zien." Dit thema is in Jacobs werk na de eeuwwisseling niet meer terug te vinden. Hij had een meer optimistische kijk op het leven gekregen, die tot uitdrukking kwam in zijn dromerige Scheldegezichten en intieme portretten van zijn kinderen. Deze waren voort gesproten uit zijn verbintenis met Josephine Hendrickx, zijn oud- leerlinge, die eveneens een opleiding aan de Academie van Antwerpen had genoten. In haar maritieme werk zijn de invloeden van haar man duidelijk aanwijsbaar, maar daarnaast ontwik kelde zij zich tot een sterk coloriste die vooral met haar stillevens van bloemen grote bewondering oogstte. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vluchtten zij naar de stad aan de monding van de Schelde, waar zij tot het einde van hun leven zouden blijven wonen. De Vlissingsche Kunstkring Sinds de oprichting van de Koninklijke Maatschappij de Schelde en de Stoomvaart Maatschappij Zeeland op Interieur expositieruimte Badpaviljoen Juliana". Bron: Ons Zeeland - 3 no27) - 07-07-'28 (p. 11). 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 19