A Palace of art in being weerstand geboden door de ereleden van de vereniging. Tot de verwoesting van het paviljoen in de Tweede Wereldoorlog zou de kunstkring pachter blijven van het expositie gedeelte van het paviljoen. Tijdens de openingstoespraak van de tweede permanente tentoonstelling in juni 1921 sprak Van Woelderen er zijn genoegen over uit dat bizar moderne kunst uitingen ontbraken. Het ontwerp van het Haags gemeentemuseum van H.P. Berlage dat prominent op de tentoonstelling aanwezig was, paste in het streven van Jacobs en Bergsma om tijdens de tentoonstellingen ook de architectuur, toegepaste kunst, letterkunde en muziek aan bod te laten komen. Ondanks hun streven is de kunstkring een vereniging gebleven waarvan alleen schilders lid waren. Naast de organisatie van tentoonstel lingen maakten de leden van de kunstkring ook praalwagens bij feestelijke aangelegenheden, zoals bijvoorbeeld bij het bezoek van koningin Wilhelmina in 1921 aan Vlissingen. Volgens Van Geleuken dankte de kunstkring hier een grote populariteit bij de Vlissingse bevolking aan waar hij het hoge bezoekersaantal aan toeschreef. Hij zag daarbij over het hoofd dat het grootse gedeelte van de bezoekers in 1921 scholieren waren. Volgens Van Woelderen had kunst ook een duidelijk opvoedend aspect, wat resulteerde in het bezoek van scholieren aan het paviljoen onder begeleiding van de leraar tekenen L. Heymans. Met deze aanschouwelijke manier van les geven was hij zijn tijd ver vooruit. Dat de scholieren niet zo koopkrachtig waren, bleek uit het tegenvallende verkoopcijfer over 1921 zeshonderd en vijfendertig gulden. De tegenvallende opbrengst was voor Van Woelderen geen enkele reden om te twijfelen aan het grote nut dat de kunstkring voor Vlissingen had. Jacobs kreeg van de gemeente de opdracht een groot doek van Vlissingen te schilderen. Dit doek dat eind 1922 gereed kwam, kan als Jacobs chef d'oeuvre beschouwd worden. Zijn luministische manier van schilderen is hier tot volle wasdom gekomen. We zien de stad zoals veel zeelui hem gezien hebben. Voor Vlissingen liggen schepen op de rede en lijken we het silhouet van de stad te herkennen. G. Jacobs. Boom in Park (1932). Wanneer we aandachtiger kijken tekenen zich gebouwen af die in Veere, Middelburg, Antwerpen en Brugge thuishoren. In dit doek visualiseert Jacobs de Noord-Zuidgedachte in een fantasie- stad aan de monding van de Schelde. Dit imposante doek van 3 bij 1 meter heeft een restauratie ondergaan, nadat het door een grote winkelhaak ontsierd werd. Als Jacobs het doek een jaar eerder geschilderd zou hebben, zou hij waarschijnlijk typerende gebouwen uit Den Bosch en Maastricht hebben toegevoegd. Na zijn deelname aan een tentoonstelling in Den Bosch eind 1922 legde hij contacten met Brabantse en Limburgse kunstenaars die zouden uitmonden in driejaarlijkse tentoon stellingen Limburg-Brabant-Zeeiand. De eerste werd in 1923 in de tot een palmentuin herschapen concertzaal van het Grand Hotel gehouden. De tentoonstelling omvatte 186 doeken van 31 schilders onder andere van de bekende Limburgse impressionist Jonas. Deze impressie van de eerste jaren van de kunstkring rechtvaardigt het alleszins te spreken van een „Palace of art in Being". De jaren twintig kunnen zowel qua ledenaantal dat schommelde tussen de 30 en 50 gewone leden en een dito aantal kunstminnende leden, be schouwd worden als de bloeitijd van de kunstkring. Tijdens de crisis van de jaren dertig nam het aantal leden dramatisch af en verenigde het groepje exposanten zich tot de gewone bestuursleden van de vereniging. Veere scheen minder crisisgevoelig te zijn dan Vlissingen want het nam de centrumfunctie voor de kunst in Zeeland over van Vlissingen, een functie die Veere tot 1955 behield toen het door de oprichting van de Zeeuwse Kunstkring zijn plaats aan Middelburg moest afstaan. In 1942 werd de Kunstkring Het Zuiden ontbonden omdat de leden zich weigerden aan te sluiten bij de Kultuurkamer. In 1946 werd de Kunstkring weliswaar her opgericht maar zou, totdat ze in 1969 definitief opgeheven werd, slechts van lokaal belang zijn. Tot slot wil ik nog enige woorden wijden aan de vraag of we kunnen spreken van Schelde- luminisme of een Scheldeluministische school. De Dampkring inspirerend Toen Bergsma (1873-1955) in 1922 Jacobs voorstelde Theo van Doesburg uit te nodigen voor een lezing, verzette Jacobs zich hier heftig tegen met als argument dat (zoals we al eerder gezien hebben) na het luminisme de kunst ophield te bestaan. Bergsma die samen met Mondriaan aan de Academie voor Beeldende Kunst in Amsterdam had gestudeerd, had op dat moment andere denkbeelden dan Jacobs. Hij is evenwel niet lang daarna onder invloed van Jacobs van gedach ten veranderd. Hun manier van schilderen kwam in de loop van de tijd steeds dichter bij elkaar te liggen. Vlak voor zijn dood in 1955 beschreef hij de schilderijen van zijn studiegenoot Mondriaan als af en alles wat af is, is dood. In het artikel van Wilcox doet Jacobs een soortgelijke uitspraak over kleuren. Terwijl rond de Middellandse Zee door de felle zon het contrast tussen licht en schaduw, de plaats van kleur inneemt, zijn op Walcheren de kleuren intens blauw, groen, rood, oranje, paars en zwart. Misschien, zo vervolgde Jacobs is het de reflectie van de duinen en het strand dat de luminositeit van deze atmosfeer zo wit maakt, zo typisch voor het eiland. Nog afgezien van wat 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 24