Het conflict Zeeland bewester Schelde van 1253-1323 voor hem de bestuurlijke en juridische zaken waarnam. Toen de Hollandse graven gaandeweg delen van Zeeland wilden inlijven, moesten zij altijd leen- hulde blijven brengen aan de Vlaamse bezitters. In de vroege 13e eeuw wer den de inkomsten van de Zeeuwse gebiedsdelen tussen beide overheden verdeeld. De Hollandse graven bleven echter ontevreden over de door hun verschuldigde leenhulde en zonnen op een mogelijkheid om de Vlaamse aan spraken op de gebieden ongeldig te laten verklaren. De Hollandse graaf en koning over het Duitse Rijk - de zoge naamde „Rooms-koning" - Willem II, die in 1247 aan het bewind was geko men, zag kans om in 1252 op een Rijksdag te Frankfort beslag op Zeeland te leggen. Hij ging als volgt te werk. Moeder Margaretha van Vlaanderen was eerst gehuwd geweest met Burchard van Avesnes en later met Willem van Dampierre. Uit het eerste huwelijk moet met name Jan van Avesnes worden genoemd, en uit het tweede Gwijde van Dampierre. Laatst genoemde erfde alvast de grafelijke titel (in 1247). Jan van Avesnes voelde zich misdeeld en huwde de zuster van de Hollandse graaf Willem II, Aleidis van Holland, zodat er nu een vijand schap èn een bondgenootschap met Vlaanderen bestond. Van deze situatie maakte de opportunistische Willem II in 1252 gebruik. Hij verklaarde als Rooms-koning dat Margaretha van Vlaanderen alle Rijkslenen, met in begrip van Zeeland bewester Schelde moest afstaan aan haar zoon Jan Avesnes. Margaretha en haar andere zoon Gwijde van Dampierre waren zeer verontwaardigd en ze besloten tot de aanval over te gaan en wel, hoe kon het ook anders, door middel van een grootschalige amfibische operatie. De slag bij Westkapelle; vrijdag 4 juni 1253 Margaretha pakte de zaak sluw aan. Ze belegde een conferentie te Antwer pen, waarbij de Vlaamse onderhande laars uitvoerig met de Rooms-koning onderhandelen over de ontstane situatie. Onderwijl trof Gwijde alle voor bereidingen voor de Zeeuwse invasie. Zijn moeder paaide en ronselde hulp troepen in Frankrijk en in haar rijke steden. Niet lang daarna verzamelde het gemeentelijk krijgsvolk, zeg maar: de infanterie, naar de Scheldeboorden. De vloot bevond zich volgens Melis Stoke, een kroniekschrijver van begin 14e eeuw die wij nog vaak zullen aan halen. „Te Waterdunen an dat mere". Waterdunen lag vrijwel loodrecht onder Westkapelle tussen Wulpen en Cad- zand aan de monding van het Zwin. We mogen aannemen dat de gravin de voorbereidingen voor de expeditie toch niet geheel geheim heeft weten te hou den, want volgens enkele kroniek schrijvers kreeg Willem lucht van haar kwade zaken. Volgens de Divisie kroniek (een zestiendeëeuws geschied werk) heeft hij 'aen synen broeder Floris gheschreven van dit opset hem belastende daerom haestelick te ver gaderen alle wat hy van volcx weghen te samen brenghen mocht te West- cappel om 't Vlaemsche gheweldt tegen te staen. Matthieu Paris, die in de dertiende eeuw leefde, stelde het anders: „De voornoemde heren uit het Duitse rijk (uit Kleef, Mons en Keulen) hadden weet gekregen van de nadering van vijandelijke troepen en ze hadden er zorg voor gedragen dat het Zeeuwse eiland vóór die tijd (met troepen) bezet was." Bij gebrek aan verder bronnen materiaal moeten we de vraag op welke wijze en welk moment Willem van de vijandelijke plannen op de hoogte gesteld is verder laten rusten, niettegenstaande de verleiding om in onze verbeelding eens stil te staan bij dit middeleeuwse inlichtingenwerk. Zeker is dat de Rooms-koning Antwerpen zo snel mogelijk verliet en zicht „met haeste groot" per paard en boot naar Walcheren begaf. Margaretha en de haren waren zeer optimistisch over het welslagen van de aanval. De chroniqueurs vermelden in vele talen dat de Vlamingen geen weerstand van betekenis meer ver wachtten nu de koning zo fraai van het front was weggelokt: „want si vorwaer Waenden: waer hire selve (nl. Willem II) niet, Dattie vrouwe sonder verdriet Zeelant soude winnen wel." Willem, kapelaan van Brederode en procurator van het Egmondse klooster (een tijdgenoot van Melis Stoke), schreef in zijn Chronicon: graaf Gwijde „wil Zeeland binnengaan en het land, terwijl de koning afwezig is en schijnbaar zonder verdediging, bezetten". Wellicht was deze zelfverzekerdheid te wijten aan de geraffineerdheid van de eigen plannen enerzijds, en onjuiste voorspiegelingen van Zeeuwse ballingen in Vlaanderen anderzijds. Gwijde van Pampierre (1305 t Foto G. D. Opperman. Melis Stoke weet nog te vertellen dat het tijdschema voor de troepenverplaat sing en inscheping wel erg krap was: „Want si haeste seer als ic hoer lien (lieden)". Hoe het ook zij, de invasiemacht ging een gewisse ondergang tegemoet. „Ende dat here (leger) Van Hollant ende van Zeelant mede Stont ghescaertIn den dunen ghereetten spronghe." De aanval kwam misschien onver wachts, maar niet onverhoeds. De Walcherse duinen zijn uitzonderlijk hoog, dat waren ze al in de 11e eeuw, en men had de vijand zien naderen. 107

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 29