Het conflict Zeeland bewester Schelde van 1253-1323 Gwijde liet zich bij Zierikzee van dag tot dag op de hoogte houden in welke mate de vijand vorderde. Zijn koggen voeren af en aan, ja ze slaagden er zelfs in om een Hollandse provian deringskogge buit te maken. Het be slissende treffen kon niet meer ver meden worden. In de woorden van de Gentse annalensamensteller: „iedere dag op het getij (naderden) ze beetje bij beetje Gwijde's vloot", die de toe gang van de stad naar het vrije water afsloot. Om precies te zijn, ze lagen voor anker „lancs den sande, ende dwers den diepe". De broer van Gwijde, Jan van Namen, stond op het punt de Vlaamse scharen de rug toe te keren en hij gaf Gwijde de raad om toch vooral van zijn (vermoedelijke) nume rieke overmacht te profiteren. Zijn raad luidde: laat de schepen hun huidige posities niet verlaten, ze liggen hoger op de zandbanken in de Goudemond, dan hun tegenstanders, wat met name bij enteringen superieure uitgangs punten biedt. Overigens zouden de grotere zeeschepen niet eens in zulke ondiepten kunnen manoeuvreren. De Hollands/Franse schepen hadden hogere boorden en kastelen op de boeg en de brug en zelfs een mand in de mast. De slag bij Zierikzee; maandag 10 Augustus 1304 Het was een prachtige morgen, zonnig en vrijwel windstil. Op de noordelijke oever, dus vlakbij de Vlaamse tenten, lagen de schepen van Gwijde veilig aaneengebonden. Een deel van de Vlaamse troepen bevond zich op het water, een ander deel voor de muren en gracht van Zierikzee teneinde een uitval te voorkomen. De gecombineerde vloot voer langzaam op de stad aan; de hekkesluiters waren de galeien, de geduchte achterhoede, om te verhinderen dat in paniek geraakte schepen het strijdtoneel zouden willen ontvluchten. De aanblik van de Hollandse vloot: „Van den boeg en onder de Tinnen (kantelen langs de boorden), hongen rijke Kleeden, gestikt met hunne geslagt-wapenen. Schilden Banieren, Winpelen speelden, na dat de Schepen zig wendden, aan duizend kanten, in 't oog. Van verre, zag men ze flikkeren en fladderen." (van Wijns vertaling van Guiard). Paydroeghe had op de rechterflank pech: „Met vier scepen tesamen bon den, Bleef (hij) sittende ten selven stonden Up enen zande voor de port, Dat leghet van der havene nort." Het is te begrijpen dat Gwijde de verleiding niet kon weerstaan om deze kolossen uit te schakelen - luidt het spreekwoord niet: verdeel en heers? Ze vulden omstreeks 11.00 uur, dat is ruim een uur voordat de eb maximaal zou zijn, een kogge met droge stro en pek. Veel succes hadden ze echter met deze brander niet. Hetzij door een tegen stroom, hetzij doordat de Hollanders en Fransen op het juiste ogenblik „de boot konden afhouden"; hetzij, zoals Hollandse en een Franse kroniek- schrijver(s) beweren, namelijk dat God begaan was met de „ongelukkige schepelingen" die elk moment levend konden worden verbrand, zodat Hij een krachtige wind deed opsteken, waar door de kogge het doel miste. Die mor gen en begin van de middag vonden er geen wapenfeiten meer plaats. Tegen de avond meende admiraal Grimaldi dat er die maandag niet meer gevoch ten zou worden. Het begon weer vloed te worden en Gwijde zat hoog en droog. Langzaam raakten in de haven mond de schepen los, het eten van de vespertijd werd bereid en toen deed Gwijde wat waarschijnlijk die dag geen vijand voor mogelijk had gehouden: hij verliet zijn gunstige posities en viel de Hollandse en Franse schepen aan. Was het ongeduld en een onstuimig verlangen naar eer dat hem ertoe dreef het offensief te kiezen? Was het een blind vertrouwen in de eigen overmacht (iets, wat in de 13e eeuw vaak tot nederlagen heeft geleid - volgens H. M. Delpech)? Met oestallen en springalen, een soort superkruisbogen, en honderden ge wone kruisbogen nam men elkaar onder vuur. In de mideleeuwse Bekavertaling wordt het strijdgewoel gekenschetst: „In desen scipstride (was) dat breken der speren, dat geclanc van swaerden, dat geluut van den helmen, dat geruusel van de stenen, dat knappen van den armborsten, ende dat geruchte der vechters was so groot, dat men hoorde besceydelic wel drie mylen." Verschillende schepen werden aan weerszijden buitgemaakt of in brand geschoten. Na zonsondergang, ongeveer 21.00 uur, zette de eb weer in en reeds een uur later konden de grotere schepen niet meer varen. Het kostte Gwijde die nacht grote moeite om de doden en gewonden naar de wal te brengen en de opengevallen plaatsen te vervullen. Bij zonsopkomst bood de havenmond op dinsdagmorgen een hele vreemde aanblik. De Vlaamse schepen lagen wijd en zijd verspreid - iemand had zo leek het de touwen waarmee ze aaneen waren gebonden losgemaakt, - terwijl de vijandelijke schepen goed vast zaten. Het werd vloed en de Zeeuwse bondgenoten van Gwijde, waarvan de lichte schepen eerder vrij kwamen dan de andere, kozen het hazepad. Een aantal Vlaamse schepen volgde gezwind. Ofschoon de ijdele Gwijde weigerde zijn défait te erkennen en hij nog korte tijd verbeten doorvocht, werd hij weldra overmeesterd en aan Grimaldi uitgeleverd. Omstreeks het middaguur was de slag over. Na twee dagen was geheel Schouwen gezuiverd van Vlamingen. Van onge veer 4700 krijgsgevangenen werden de namen genoteerd. Het totale aantal gesneuvelden bij Zierikzee ligt mis schien tussen de 1500 en 2000. Toen de verheugde poorters van Zierikzee het Vlaamse tentenkamp doorzochten, vonden ze niets dan doden in „xc costelicken paweljoenen". Eind september werd te Rijssel een wapenstilstand beklonken, gevangenen kregen hun vrijheid. Omwille van de beperkte ruimte kun nen allerlei conflicten, bijvoorbeeld in 1308 tussen de graaf en de heer van Putten, nu niet aan de orde komen. In 1315 ondernam Willem III nog enige plundertochten in Vlaanderen. Uiteindelijk werd in 1323 vrede geslo ten: Willem III zag af van zijn aanspra ken op Rijks-Vlaanderen, terwijl de Vlaamse graaf de leenheerlijkheid opgaf over Zeeland bewester Schelde. De Franse mediëvist G. Duby schreef eens: „Een veldslag is geen oorlog. Ik zou zelfs durven beweren dat hij het omgekeerde van een oorlog is: een veldslag is een weg tot vrede." De af loop van dit eeuwenoude conflict is hiermee zeker niet in strijd, integendeel. 114

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 36