Oproer in het bedrijf der levende werktuigen Loon Overheid, aannemers en arbeiders De lonen van de grondwerkers waren hoger dan die van de landarbeiders. Gedurende de negentiende eeuw schommelden de daglonen van grond werkers tussen één en anderhalve gulden. In de landbouw bedroegen de daglonen ongeveer 75 cent, oplopend naar een gulden aan het eind van de eeuw, terwijl de grondwerkersionen toen terugvielen naar eveneens een gulden. Landarbeiders stapten vaak voor enige tijd over naar het grondwerk als zich daartoe de gelegenheid voor deed. De combinatie van waterwerken en oogsttijd kon dan aanleiding geven tot prijzenslagen tussen boeren en aannemers. Om die reden waren er sinds de vijftiende eeuw verordeningen dat de meekrapoogst niet voor septem ber mocht beginnen om het werk aan de dijken niet in gevaarte brengen. Bij tenminste een paar werken was het gebruikelijk dat de arbeiders een deel van het loon reserveerden voor een soort ziektekostenverzekering, ten bedrage van enkele centen per werk dag. In Terneuzen was deze verzeke ring voor geneeskundige hulp zelfs een van de stakingseisen.7 In 1846 werd met de arbeiders aan de Onrustpolder op Noord-Beveland afgesproken dat 7 cent per week werd afgedragen voor ziektekosten. Voor eventuele vrouw en kinderen kwam er 5 cent bij.8 De Burgemeester van Wissenkerke stelde ook een begrafenisverzekering voor van 2 cent per week. Het is niet bekend of die er ook gekomen is. Voor de plaatselijke besturen waren deze verzekeringen van belang daar de gemeente anders voor de kosten op moest draaien. De overeenkomsten over ziektekostenverzekeringen die tussen gemeentebesturen en grond werkers werden afgesloten duiden op een hoge organisatiegraad van de arbeiders ofwel een grote mate van consensus over zaken waarmee het algemeen belang van alle arbeiders gediend werd. Deze gezamenlijke ver zekeringen vormen een noodzakelijke correctie op het beeld van bij de dag en drank levende grondwerkers. De binding tussen werkgever en werk nemer was flinterdun te noemen en kon op vele momenten verbroken wor den. Met name de aannemer stond in een sterke positie, arbeiders werden gemakkelijk ontslagen. Het enige waar de aannemer op moest letten was de arbeidsrust. Massale ontslagen na een staking of zelfs bij de dreiging van een staking waren niet uitzonderlijk, net zo min als het verlagen van de lonen en het ontslaan van arbeiders als zich goedkopere krachten aandienden. Met name Belgen waren, nood gedwongen, meermalen bereid tegen een lager loon te werken dan de Hollanders. De aannemers maakten hiervan gebruik maar daardoor ont stonden grote spanningen onder het werkvolk, zoals bijvoorbeeld tijdens de aanleg van het kanaal door Walcheren. Ook onderling probeerden aannemers elkaar arbeiders af te nemen door de belofte van hogere beloningen. Dat ging zelfs zover dat aannemers bood schappers stuurden naar andere wer ken om daar op zondag grondwerkers te werven. In Terneuzen vormden deze boodschappers de aanleiding voor de grote staking van de kanaalwerkers. In het algemeen sloot de aannemer met de putbaas een contract af voor een bepaalde hoeveelheid werk. Als er echter door onverwachte omstandig heden zoals een slechte bodem, problemen met het werk ontstonden dan was er een ongeschreven wet dat de aannemer het contract na onder handeling met de putbazen zou bij stellen. De contracten hielden in dat de grondwerkers een bepaald stuk grond zouden uitgraven en elders deponeren. De grond werd in kubieke el gemeten. Een steeds terugkerend geschilpunt was de vraag waar gemeten werd: in de put of op de plaats van bestemming van de grond. In de put meten was gunstiger voor de arbeiders. Door deze regelingen kon het loon aan hetzelfde werk sterk verschillen, met name tussen verschillende aannemers. Tijdens het werk betaalde de werk gever wekelijks, maandelijks of zelfs zes-wekelijks uit. De aannemer verschafte voorschotten als het werk nog niet begonnen was of als voorschot op het loon dat nog moest komen. Dat lijkt nobel maar in de praktijk gebruikte de werkgever de voor schotten en kostgeldregelingen als middel om arbeiders aan zich te bin den. Naast loon moest de werkgever voor onderdak, dat kon ook bouwmateriaal voor keten zijn, brandstof en water zorgen. Werkmaterialen werden voor een deel door grondwerkers zelf mee genomen, spades en dergelijke, de rest moest de werkgever verzorgen. Als het werk af was werd opnieuw onder handeld over een volgend stuk of de ploeg vertrok van het werk. Op ver schillende manieren kwamen de ploe gen aan ander werk. Allereerst werd Grondwerkers bij binnensluishoofden van de dubbele schutsluis te Veere. Foto N. Preuniger (augustus 1870). 134

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 16