Oproer in het bedrijf der levende werktuigen door de ploegbazen in de gaten gehouden waar op zeker moment een werk van enige omvang zou plaats vinden en daar trok men dan naartoe zonder zeker te zijn van werk. Zo bleken op Noord-Beveland problemen met honderden rondtrekkende en bedelen de grondwerkers te ontstaan omdat er binnen afzienbare tijd dijkwerk, respectievelijk spoorwegwerk, zou beginnen waar nog geen contracten voor afgesloten waren. In de stukken over Noord-Beveland staat expliciet dat de grondwerkers "op het gerucht" waren afgekomen en een deel ging ook weer weg toen bleek dat er niet voor iedereen werk was.9 Ook als ploegen al aan het werk waren werd goed het oor te luister gelegd voor beter betaald werk.10 De mogelijkheid om over te stappen naar beter betalende aannemers was aanwezig en daar werd gebruik van gemaakt in de onder handelingen. Een van de manieren waarop de aannemers hun personeel vast hielden was door late uitbetalingen. De relatie tussen lokale overheden, aannemers en arbeiders was die van een haat-liefde verhouding. Centraal stond een snelle voortgang van het werk, om meerdere redenen van groot belang voor de lokale overheid. De werkplaatsen van de grondwerkers bevonden zich op zeer verschillende lokaties. Kanalen werden in volledige afgelegenheid aangelegd, spoorlijnen soms vlak langs woonkernen. De huis vesting van de arbeiders verschilde navenant. De ene keer in tochtige en vochtige keten, de andere keer in een schuur of bij mensen in huis. Iedere keer echter viel de 'troep' onder de verantwoordelijkheid van de lokale overheid en de aannemers. Ziekenzorg, begrafenissen en ordehandhaving waren de taken van de gemeente. Werkverschaffing, loonuitbetalingen, huisvesting en brandstofvoorziening waren in het algemeen de taken van de aannemers, soms in samenspraak met de ingenieurs van Rijkswaterstaat. Gemeentebesturen zagen de grond werkers ongaarne komen. De vergrote kans op ongeregeldheden betekende dat de hulp van marechaussees gewenst kon zijn. Als voorzorg werd dan een detachement militairen in de gemeente en op kosten van de gemeente gehuisvest. De huisvesting van grondwerkers bij de ingezetenen stuitte op allerlei bezwaren, die ook door vooroordelen over het 'vreemde volk' gevoed zullen zijn, waar het gemeentebestuur mee te rekenen had. De aanleg van kanaal- of polderwerken of de komst van een spoorlijn, gesym boliseerd door de komst van de aan nemer, betekende anderzijds vaak een groeiende hoop op voorspoedige tijden. De aannemers waren bovendien lid van het establishment en als zodanig gewaardeerde gasten waar mee te praten viel.11 Het beeld is misschien iets gechargeerd maar het zal duidelijk zijn dat de gemeentebesturen moeite moesten doen om zich in conflicten tussen aannemers en hun arbeiders onpartijdig op te stellen. Boven de burgemeesters stond de Gouverneur of Commissaris des Konings. Het gebeurde slechts zeer zelden dat deze zich persoonlijk op de hoogte stelde bij stakingen, daarvoor was de reisafstand vaak te groot en bovendien dreigde dan een zekere ongewenste inmenging in de bestuurlijke sfeer. Hij was eerst verantwoordelijke voor de inzet van militairen en marechaussee's en kende de grondwerkers uit dien hoofde voor namelijk als ordeverstoorders. De overheid, zoals hier beschreven, wordt in studies over grondwerkers stakingen vaak voorgesteld als sta kingsbreker en verlengstuk van de aannemers, met belangen die parallel zouden lopen met die van de aan nemers. Dat negatieve beeld verdient aanpassing gezien de vele malen dat de burgemeesters en Gouverneurs zich vermanend en handelend opstel len tegenover de op winst jagende, en daarbij de openbare orde in gevaar brengende aannemers. Een enkel voorbeeld ter illustratie: De Commissaris des Konings te Zeeland ontstak in woede bij het lezen van een verslag van het gedrag van de aannemers bij de inpoldering bij het plaatsje Bath, in 1852. Hij eiste dat de aannemer onmiddellijk zijn gedrag ten opzichte van de werklieden zou verbeteren want: "Gezien de eerdergenoemde klachten moet ik u doen observeren, dat zij (het gedrag van de aannemer red.) wel geschikt zijn om bij een opeenhoping van min beschaafde menschen ongeregeldheden te ver oorzaken." De Commissaris dreigde anders de militaire en civiele steun bij de uitbetalingen in te trekken "en dat ware voor de gezondheid der aan nemers niet erg bevorderlijk"12 De over heid blijkt in de meeste gevallen een bewaker van de openbare orde te zijn, pas ingrijpend als vernielingen of mis handelingen plaats vonden. De overheid mengde zich niet in de arbeidsrelatie, met uitzondering van de aanstelling van buitenlandse arbeiders. In 1850 werd een wet van kracht waarin het aannemers aan overheids wegen verboden werd buitenlanders, met name Belgen, aan te nemen als er Hollandse werklieden waren. Bij parti culiere werken werd dat wel toe gestaan. Staking Tussen 1825 en 1872 waren er in Zeeland 25 stakingen en oproeren van grondwerkers. De meesten waren van korte duur, één of enkele dagen, en zonder veel geweld. In de helft van de gevallen werd aan de eisen deels of geheel tegemoet gekomen.13 Enkele gewelddadige uitzonderingen waren de stakingen in de Onrustpolder, 1846, en de spoor- en kanaalwerken door Walcheren, 1869. In beide gevallen werden klopjachten op Belgen uit gevoerd waarbij gewonden en mis schien zelfs doden vielen.14 De typische grondwerkersstaking begon met het neerleggen van het werk op maandagmorgen, waarna een optocht volgde langs de werken om de niet stakende arbeiders tot andere gedachten te bewegen. Zodoende een groep van enige omvang gevormd hebbende, trok de stoet naar aan nemersketen of een andere plaats waar werkgevers of notabelen zich ophielden. Aldaar aangekomen werd op luide toon hoger loon geëist waarna de troep zich huiswaarts begaf om de afloop van het conflict af te wachten, de fles was hierbij een veel gebruikt middel om de tijd te doden. Ook de staking aan het kanaal Gent-Terneuzen begon, op maandag 4 juli 1825, met een optocht langs het werk met als einddoel de zoetelaars- keten en magazijnen. De keten werden geplunderd, gereedschappen en krui wagens werden vernield, werkwilligen werden gedwongen eveneens het werk neer te leggen. Drieduizend grond- 135

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 17