Het Monumenten Inventarisatie Project
B. I. Sens en J. H. Sinke
Algemeen
In de op 11 december 1984 door de
Tweede Kamer vastgestelde Ministe
riële Nota over de Monumentenzorg is
aangegeven, dat bij het beschermings-
beleid het accent tot dan toe lag op de
architectuur tot aan het midden van de
vorige eeuw. Naast het feit, dat daar
door de bescherming van belangrijke
objecten uit de daaropvolgende periode
achterwege is gebleven, werd tevens
geconstateerd, dat ook de bescherming
van de jongere structuren (stads- en
dorpsgezichten) was achtergebleven.
Hierdoor ontbrak de aansluiting bij de
wél ontwikkelde stadsvernieuwing.
Eén van de conclusies uit de nota was
dan ook: de inventarisatie van de
jongere bouwkunst en stedebouw zal
met kracht ter hand moeten worden
genomen.
Ter uitvoering van bovengenoemde
nota verscheen eind 1986 de nota over
de inventarisatie van de jongere bouw
kunst en stedebouw (het Monumenten
Inventarisatie Project). In deze nota is
duidelijk gemaakt, dat voor het voeren
van een verantwoord beschermings-
en instandhoudingsbeleid, een voor
afgaande inventarisatie essentieel is.
Met betrekking tot de wijze van inven
tariseren is, op basis van eerdere
onderzoeken en discussies, de keuze
gemaakt voor een aanpak op een
cultuurhistorisch-geografische basis.
De doelstellingen van het Monumenten
Inventarisatie Project zijn in de nota als
volgt geformuleerd:
1Het verkrijgen van een landelijk
overzicht van jongere bouwkunst en
stedebouw uit de periode midden
19e eeuw-Tweede Wereldoorlog;
2. Het bevorderen van kennis van en
waardering voor historisch waarde
volle stads- en dorpsgezichten en
monumenten van geschiedenis en
kunst uit de periode midden
19e eeuw-Tweede Wereldoorlog;
3. Het als basis dienen voor uitwerking
in publicaties en voor wetenschap
pelijke onderzoeken op architectuur
historisch, stedebouwkundig,
historisch-geografisch en/of
industrieel-archeologisch terrein;
4. Het als basis dienen voor het beleid
van rijk, provincies en gemeenten
ten behoeve van selectie en be
scherming van objecten, ensembles
en structuren (gezichten, en voor
planologische en stedebouwkun-
dige afwegingen in het kader van de
ruimtelijke ordening en het stads
vernieuwingsbeleid.
Voor de uitvoering van het Monumenten
Inventarisatie Project is gekozen voor
een decentrale aanpak, waarbij de
provincies (én de vier grote gemeenten)
een coördinerende en uitvoerende rol
moeten vervullen.
Het Monumenten Inventarisatie
Project in Zeeland
In Zeeland is het project officieel van
start gegaan in november 1987.
Op basis van de landelijke M.I.P-
handleiding is de provincie in drie
inventarisatiegebieden verdeeld,
namelijk Midden-Zeeland, Noord-
Zeeland en Zeeuwsch-Vlaanderen.
Midden-Zeeland was het eerste gebied,
dat door de Zeeuwse onderzoekers
werd bestudeerd en geïnventariseerd.
De resultaten van dit onderzoek zijn op
2 oktober 1989 door het lid van
Gedeputeerde Staten, tevens voorzitter
van de begeleidingscommissie van het
M.I.P.-Zeeland, mevrouw G. de Vries-
Hommes overhandigd aan de vertegen
woordigers van de 14 Midden-Zeeuwse
gemeenten. Inmiddels zijn op 26 april
1990 ook de resultaten van het inven-
tarisatiegebied Noord-Zeeland aan de
betreffende 8 gemeenten overhandigd.
Werkwijze
Van elk inventarisatiegebied wordt
eerst een regiobeschrijving gemaakt
met daarin een beschrijving van de
historische aspecten van bestuurlijke,
landschappelijke, sociaal-economische
en geografische aard.
Met behulp van de regiobeschrijving
vindt nader onderzoek plaats per
gemeente en per kern. In eerste instan
tie gebeurt dit op basis van literatuur
studie en vergelijkend kaartonderzoek.
De resultaten hiervan worden aan
gevuld met gegevens uit de object- en
complexinventarisatie. Het onderzoek
leidt tot een korte beschrijving van de
kernen per gemeente en de historische
en ruimtelijke ontwikkeling daarvan,
waarbij aandacht wordt besteed aan
algemeen historische aspecten van
onderwerpen die ook bij de regio
beschrijving zijn behandeld.
Met behulp van (voornamelijk) historisch
kaartmateriaal wordt inzicht gegeven in
de ruimtelijke ontwikkelingen.
Wanneer een kern in de betrokken
periode belangrijke functionele en
stedebouwkundige ontwikkelingen
heeft doorgemaakt, wordt er bovendien
een overzichtskaart toegevoegd van
deze ontwikkelingen met een typologie
van de uitbreidingen.
De regio- en gemeentebeschrijvingen
vormen de basis voor het veldwerk.
Het veldwerk bestaat uit inventarisaties
van objecten, complexen en stede-
bouwkundige structuren, die voor de
periode belangrijk en/of kenmerkend of
juist bijzonder zijn.
De hieronder beschreven voorbeelden
hebben betrekking op Midden-Zeeland,
waar zo'n 2100 objecten van uiteen
lopende aard zijn geïnventariseerd:
woningen, villa's, boerderijen, sluizen,
bruggen, fabrieken, postkantoren,
bunkers, molens, watertorens, kerken,
begraafplaatsen, verdegingswerken,
etc.
De objecten zijn globaal in de volgende
categoriën onder te verdelen:
Van eenvoudige arbeiders
woning tot riante buitenplaats
Vooral in de steden werden tegen het
eind van de 19e eeuw, vooruitlopend
op de woningwet van 1901door
sociaal bewogen particulieren en
maatschappijen arbeiderswoningen
gebouwd. Deze woningen brachten
enige verbeteringen in de woon
omstandigheden met zich mee, zeker
ten opzichte van de overige arbeiders
behuizing. Als voorbeeld van vroege
sociale woningbouw kunnen de
woningblokken in de Eigenhaardstraat
in Middelburg worden aangemerkt.
Deze werden in 1892 gebouwd.
De tegels in de boogtrommels, de witte
banden en blokken en de metselwerk-
rand onder het gootlijstje vormen de
decoratieve elementen, waar, in ver
houding tot het wooncomfort, toch nog
veel aandacht aan werd besteed.
Vooruitlopend op de woningwet werden
aan het eind van de vorige eeuw door
arbeidersverenigingen al enkele
139