Naschrift Van de vlag en de lading te kunnen dienen. In deze collectie zijn ook de verslagen van met tijdgenoten gehouden interviews opgenomen. Dat deze collectie zolang er aan en mee gewerkt werd niet aan derden ter inzage werd gegeven is duidelijk. Na de afsluiting echter is genoemde collectie door de provincie aan het rijksarchief in bewaring gegeven, alwaar zij onder bepaalde voorwaarden (die in de sfeer van privacy-bescherming van derden liggen) voor iedereen ter inzage is. Het gaat helemaal niet over het gesloten houden van archieven maar over het gebruik van een collectie die voor een bepaald provinciaal onderzoek op provinciale kosten is aangelegd. Het geschiedschrijvings- project heeft dus niet andere onderzoekers 17 jaar lang gedupeerd maar heeft naast twee boeken ook een zeer fraaie bronnenverzameling voor toekomstige historici opgeleverd. Dat is wel even wat anders. Wat rest is de visie van Teunis op het door hem genoemde fenomeen „ingedikte geschiedenis" waar we bij Van der Ham ai de eerste aanwijzin gen van zouden kunnen aantreffen en waar hij gezien zijn toonzetting en aangehaalde herinneringen niet zo gelukkig mee is. Ik meen echter dat dit fenomeen beter aangeduid kan worden met het maken van onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. Ik denk dat het verschil in optiek tussen Teunis, als vertegenwoordiger van de generatie die de oorlog aan den lijve ervaren heeft en Van der Ham en ondergetekende als exponenten van de na-oorlogse generatie onoplosbaar en door de tijd gegeven is. Daarnaast meen ik dat eike historicus sinds Tacitus zijn onderwerp en/of periode „sine ira et studio", zonder verbittering en vooringenomenheid moet trachten te beschrijven. Een objectiviteit die de tijdgenoot-historicus meer of minder succesvol zal moeten bevechten maar die de latere historicus reeds voor een gedeelte in de door de tijd gegeven afstand wordt gegeven. Ik meen dat deze meer afstandelijke visie, „het vermanende vingertje in de broekzak houden", het boek van Van der Ham juist goed heeft gedaan en het uittilt boven een opeenstapeling van herinneringen en visies van mensen die het allemaal meegemaakt hebben. Waarmee ik niet wil zeggen dat die herinneringen als bouwstenen niet relevant zouden zijn, niet voor niets liggen bijna driehonderd interviews met tijdgenoten mede aan het boek ten grondslag. Ook de recensent vult zijn recensie voor een kwart met het verhalen van zijn eigen herinneringen hoe het echt geweest is. Neen, het boek van Van der Ham beschrijft niet de oorlog van Teunis, noch die van alle andere individuele Zeeuwen die deze ingrijpende jaren hebben meegemaakt, maar het geeft een mijn inziens historisch verantwoord beeld waarin hoofd- en bijzaken gescheiden worden en waarin ook plaats is voor „getotaliseer", de door Teunis verketterde „arithmetique jambonaise", om de hoofdlijnen aan te geven en te steunen. Dit is geen gereken van of voor de detaillist, maar gereken van de generalist, die zijn verhaal ook cijfermatig onderbouwd. Daarbij en ook juist daardoor heeft Van der Ham een mijn inziens boeiend geschiedverhaal voor een groot geïnteresseerd publiek weten te schrijven. Met andere woor den hij heeft zich ook nog uitstekend aan de hem door het provinciaal bestuur verstrekte opdracht weten te houden. Tot slot sluit ik mij volledig aan bij de eindconclusie van Teunis, voorzover hij grote waardering voor het boek van Van der Ham kan opbrengen „omdat het een grote hoeveelheid gegevens op een overzichtelijke wijze bij elkaar brengt". Ik ben het eveneens met Teunis eens dat het boek ook als naslagwerk, een uitgangspunt voor verdere studies biedt. Teunis vindt het géén boek om in één adem uit te lezen, ik vindt dat wel. Onopgelost blijft het raadsel van de titel. Pakkende kopteksten zijn ook voor het Zeeuwse Tijdschrift van belang maar zij moeten wel de waarheid spreken. Een auteur is niet altijd verantwoordelijk voor de kop die boven zijn artikel wordt geplaatst, maar daarachter wil mij niet verschuilen, want toen mij werd mede gedeeld, dat de kop was gewijzigd, had ik waarschijnlijk nog kunnen ingrijpen. Ik heb me er echter inderhaast met een „nou, vooruit maar" van af gemaakt en deze vorm van slonzig denken wordt mij door de Rijksarchivaris terecht verweten. De vlag dekte inderdaad de lading niet. Dat ik daarom moet worden gerekend tot de groep van xenofobe Zeeuwen, die met hun tendentieus geschrijf tot standkoming en verschijning van het boek zodanig hebben begeleid, dat zij nu waardig zijn bevonden om te wor den ingedeeld bij de categorie „voer voor psychologen", ontgaat mij echter. Eerlijk gezegd ken ik die groep niet, maar als dat gerommel voor en achter de schermen, door u ais begeleiding gekwalificeerd, zo lang heeft geduurd, dan had ik maar eens wat eerder in gegrepen en opening van zaken gege ven; ik denk - voer voor psychologen! - dat uw tamelijk felle reactie product is van het besef dit helaas te hebben nagelaten. U hebt er vele jaren de tijd voor gehad en het zou ook een vorm van begeleiding zijn geweest. Uw uitgever stuurt mij een boek toe ter recensie. Dat geeft mij het recht tot opmerkingen en vragen. Het eerste, dat mij opviel is, dat u naar een andere uitgever bent gegaan, aan wie u ook het copyright hebt overgedragen. Dat is in uitgeversland niet zo gebruikelijk, zeker niet als het om een vervolgdeel gaat. Uw „Woord Vooraf" zwijgt over deze wisseling van de wacht. Mag ik er dan naar vragen, omdat deze gang van zaken ongebruikelijk is en omdat ik zonder xenofobe bijgedachten het inderdaad leuk en logisch gevonden zou hebben, ais dit Zeeuwse boek een Zeeuws product was geworden? En publiekelijk naar vragen, want dit is een publieke zaak. Het boek ligt al op tafel. Daarom vind ik uw opmerking „had me maar even gebeld" eigenlijk onder de maat. In uw verweer kan ik me overigens best vinden. Een verschil van f 40.000,— maakt de keuze niet moeilijk. Dat hebben we tenminste boven water en de Zeeuwse uitgevers en drukkers kunnen zich dat aantrek ken. Ze zullen iets aan hun calculaties moeten doen om in de concurrentie- 144

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 26