Van de vlag en de lading slag overeind te blijven. Nog vreemder dan uw opbeladvies vind ik uw opmerking inzake dr. Taal. „Span maar een WOB-procedure aan, je hebt een goeie kans dat je die wint". Kom nou, meneer de Rijksarchivaris, alsof mijn hoofdredacteur daar op zat te wachten! Dit soort opmerkingen, deze en de bovenstaande, rieken naar een „doe nou niet zo vervelend; dat regelen we toch zo onder elkaar" en daarvoor ben ik nou net niet ingehuurd. Er hangt iets rellerigs om deze zaken, die misschien verband houden met het functioneren van de Commissie van Advies, waarvan u deel uitmaakte. Maar daarom gaat het me in dit ver band niet. Het gaat me om de onwaar achtigheid van het al eerder genoemde Woord Vooraf, waarin u het voorstelt alsof Taal na een concept en een deel van zijn tekst aan de commissie te hebben voorgelegd, overleed, terwijl toch bekend is dat hij overleed na zijn opdracht te hebben teruggegeven van wege een conflict „Habent sua fata libelli", een stelling die u in uw functie toch positief zult moeten waarderen. Een beetje minder achterkamertjes politiek en wat meer openheid zou zeker niet hebben misstaan. Met De Bree doet u ook al zo vreemd. „Kort nadat hij het manuscript voor het eerste deel voltooid had overleed de Bree". Onjuist, de Bree overleed mid den in zijn werk, had vier hoofdstukken klaar en een aanzet voor een vijfde, dat met vereende krachten, maar vooral door toedoen van drs Meijer zo werd geschreven, dat het kon dienen als slothoofdstuk van een Deel I. Belangrijk is het niet, maar ook in een kort histo risch overzicht dienen de feiten te kloppen. Komen wij tenslotte tot het beroemde of beruchte één miljoen. Dit bedrag is inderdaad in de wandelgangen op- nr H u/aar jU; hot rjiv/arco |np!,- neb horen noemen (en niet door de minsten), maar nooit heb horen weer spreken. De bronnen leken betrouw baar en zitten nog niet zo ver van de door u opgegeven acht en een halve ton, waarvan u overigens evenmin vertelt, hoe die is samengesteld. U bent nu verbaasd over de plotselinge rele vantie en vermeldenswaardigheid van deze kostprijs. Ik kan u wel een eindje uit de droom helpen, het is tenslotte ook voer voor psychologen. U hebt er zelf aan meegewerkt; u hebt de verha len over een uit de pan gerezen kost prijs een veel te lang leven gegund door u te hullen in een verbijsterend stilzwijgen en niet aan P.R. te doen. Deze kostprijs zou bovendien allang vergeten zijn, als zich na verschijnen van het boek bij jong en oud niet een gevoel van lichte teleurstelling had gemanifesteerd over de manier, waar op de stof werd gepresenteerd en een duidelijke wrevel over de tamelijk arro gante wijze, waarop door u en de uwen werd gereageerd op kritische kantteke ningen en duidelijk aanwijsbare fouten. In de hoera-stemming van het „we zijn er" hebt u er geen moment aan ge dacht, dat er wel eens kritiek zou kunnen komen, laat staan een strategie ontwikkeld om die kritiek te pareren, waarna u fout op fout stapelde. Het is toch een zielige vertoning uw voorzitter voor de ROZ te horen verklaren, dat je voor fouten niet bij hem moest wezen, maar bij Van der Ham en Van der Ham vervolgens te horen schamperen over amateurs. Mensen, die spontaan de eerste druk hebben aangeschaft, voelen zich nu bekocht, want de in het vooruitzicht gestelde tweede zal voor zien zijn van de nodige aanvullingen en correcties. Die is dus beter, al was het alleen maar vanwege de Rommel- foto, die ook aan het wakend en bege leidend oog van uw commissie was ontsnapt. Daar ga je dan met je goeie geld. Ik weet niet wat u onder raad en daad verstaat, maar ik kan bij Van der Ham moeiteloos vele passages vinden, waarbij een beetje raad of een beetje daad reddend werk hadden kunnen verrichten. Wat moet ik met die full- page SS-er op pagina 54? Over de doden niets dan goeds? Uw opmerking over de gesloten archie ven zal ik doorgeven aan mijn infor manten. Gesloten was misschien ook een te sterk woord, maar veel materiaal was volgens hen vaak niet beschik- oaar, omdat het bij Van der Ham lag en de indruk bestond, dat het daar niet los te branden was, uit angst dat hij door detailstudies links of rechts zou worden gepasseerd. Ik heb toen ook als „in gevoerd en bewust levend burger" voorzichtig het woord WOB gebruikt, maar oogstte slechts hoongelach. Met het slot van uw bijdrage: de passa ges over de „ingedikte geschiedenis" en verder, heb ik geen enkel probleem. Uw oorlog bestaat alleen in theorie (dit is niet hatelijk bedoeld), de mijne uit vijf jaar bittere werkelijkheid, die ik on danks pogingen tot objectiveren, nog altijd subjectief met mij meedraag. Dit impliceert, dat ik uw visie en die van Van der Ham „zwangsmaszig" zal toetsen aan mijn opvatting van die werkelijkheid. Van der Hams oorlog is niet „mijn" oorlog, kan het ook niet zijn en ik accepteer dat zonder moeite. Ik verwacht echter wel, dat hij wat hij makkelijk had kunnen toetsen, ook inderdaad had laten toetsen door een paar mensen, die erbij zijn geweest. Het zijn vaak de kleine dingen, waar mee je door de mand valt en tegen gestelde bewerkt van wat je bedoelt. Die mensen lopen er nu nog genoeg rond, maar je moet ook weer niet te lang wachten. Daarom, meneer de Rijksarchivaris, heb ik het boek van Van der Ham niet zoals u in één adem kunnen uitlezen. Enerzijds komt dat door het leeftijds verschil, anderzijds door het feit dat mijn adem af en toe stokte, omdat ik dacht: was er nou niemand, die je ver telde, dat het niet zo zat, maar zo. Bert Teunis 146

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 28