Regionaal arbeidsmarktbeleid in ruimer perspectief
omstandigheden, de centrale rol van
het gezin met zijn geijkte rollenpatroon
en particuliere sociale zorg. Het spreekt
haast vanzelf dat in dergelijke omstan
digheden het denken over arbeid sterk
negatief gekleurd was. Men leze er
Dickens, Marx of Booth op na.
b) De verzorgingsstaat, die geleidelijk
en aanvankelijk haast ongemerkt vorm
kreeg in het begin van de 20ste eeuw.
Wat er feitelijk aan de hand was, was
dat de staat de bescherming van de
burgers tegen de „hardships" van het
industriële tijdperk nu ook zelf ter hand
nam. Tijdens en na de Tweede Wereld
oorlog was de ontwikkeling van de
verzorgingsstaat niet meer te stoppen.
De houding ten opzichte van arbeid
bleeft negatief, waardoor een calvinis
tisch arbeidsethos hard nodig bleef om
de mensen aan het werk te houden.
Zo op het oog was er dus weinig of
niets veranderd.
c) De post-industriële fase vanaf de
jaren 70, die zich kenmerkt door kennis
intensieve arbeid. Grote groepen waren
van mening dat arbeid zijn langste tijd
had gehad. De fundamenten van het
traditionele arbeidsethos waren daar
mee ook ondergraven. Het gezin
verloor aan betekenis, emancipatie en
mondigheid van het individu en van de
groep drongen voelbaar door in de
arbeidsmarkt.
Zoals altijd het geval is in zulke om
standigheden, is er een tijd waarin de
uitingen van het oude en het nieuwe
naast elkaar staan. In die tijd verkeren
wij op dit moment, in Zeeland wellicht
in meer uitgesproken mate dan in de
stedelijke gebieden van ons land.
Het is duidelijk dat het samengaan van
deze oude en nieuwe elementen tot
gecompliceerde en tegenstrijdige
strategieën leidt.
21ste eeuw
Het blijft natuurlijk riskant en uitdagend
om iets over de toekomst van de arbeid
te zeggen, maar het ligt voor de hand
dat ik probeer aan te knopen bij de
zojuist geschetste opmerkingen:
een overwegend post-industriële
economie met de nadruk op kennis
intensieve beroepen en op kwali
teitsverbetering van de arbeid,
een arbeidsmotivatie die niet langer
berust op plicht maar op de behoefte
aan econiomische zelfstandigheid
en individuele ontplooiing,
individualisering van de huishou
dens,
verschuiving van het particulier
initiatief naar de overheid op het
gebied van de welzijnszorg.
Scholing en kwaliteit zijn niet voor niets
de slogans van het komend decennium.
Naast die dynamiek is er een tweede
reden waarom arbeid in de toekomst
zal toenemen. In de industriële arbeids
fase vormden het oude arbeidsethos
en het religieuze element de spil. In de
fase van de nieuwe arbeid wordt de
spil gevormd door verdere individuali
sering en ontplooiing van het individu.
Kijk ik vervolgens naar wat er zou
moeten gebeuren om beleidsmatig op
deze en dergelijke ontwikkelingen in te
spelen, dan is in ieder geval één ding
duidelijk. De activering van het arbeids
marktbeleid heeft slechts dan kans van
slagen, als zij kan worden geënt op
een algemeen beleid dat een positieve
houding ten opzichte van arbeid en
arbeidsparticipatie uitstraalt2). Dat alge
mene beleid overstijgt het regionale
niveau en vormt in feite een nood
zakelijke, zij het geen voldoende voor
waarde voor een goed (regionaal en
tripartite) arbeidsmarktbeleid.
Dat algemene beleid dient vorm te
krijgen op basis van onderzoek en
heroverweging. Op de eerste plaats is
onderzoek nodig naar andere mogelijk
heden van financiering van het stelsel
van sociale zekerheid dan via heffingen
op arbeid. Arbeid wordt via die heffin
gen veel te duur; de arbeidskosten zijn
met name in de lagere regionen van de
arbeid prohibitief. Op die manier blijft
veel mogelijke arbeid buiten het for
mele bestel. Dat mag dan over het
algemeen arbeid zijn waarvoor mensen
die daarop studeren de neus ophalen,
dat wil lang niet altijd zeggen dat ook
de betrokkenen zelf zich zo'n kans om
uit het sociaal isolement te komen
zouden willen ontzeggen.
Vervolgens, parallel aan het vooraf
gaande, is onderzoek nodig naar de
kwaliteitsverhoging van de arbeid.
De gedachte daarbij is, dat veel van de
mogelijkheden van kwaliteitsverhoging
tot op dit moment niet zijn gerealiseerd,
omdat we verkeerd boekhouden.
We staren ons blind op onze riante
produktiviteitscijfers per arbeidsjaar en
vergeten dat de Nederlandse produkti-
viteitscijfer per hoofd van de bevolking
tot de laagste van de EEG behoren.
Ik leid daaruit af dat er in ons land nog
teveel ruimte voor kwaliteitsverhoging
onbenut is gebleven en dat het daarom
geen wonder is dat juist op dat punt,
met name in de dienstverlenende
sector, zoveel klachten worden ge
hoord. Aandacht voor de kwaliteit van
de arbeid, via introductie van studie
verlof en andere verlofregelingen uit
arbeid, kan de kloof tussen werk en
leven verkleinen. Verhoging van de
kwaliteit van de arbeid zal tevens een
verruimend effect kunnen hebben op
de kwantitatieve omvang van de werk
gelegenheid. Onderzoek naar die
samenhang lijkt uiterst gewenst.
Ten derde zou in het algemeen onder
zoek moeten worden geëntameerd
naar arbeidsparticipatieverhogende
maatregelen. Dat klinkt nogal anti
cyclisch, zeker in het licht van de
omstandigheid dat de werkloosheid
nog steeds hoog is en de werkloos
heidsbestrijding tot op dit moment
vooral ook bestaan heeft uit het weg-
definiëren van delen van de beroeps
bevolking. Toch mag niet worden
vergeten dat van arbeidsparticipatie
verhoging een versterkend (multiplier)
effect kan uitgaan. In het licht van de te
verwachten toeloop van nieuwe groe
pen naar de arbeidsmarkt zou daar uit
voerig op gestudeerd moeten worden.
Een vierde relevante vraag is die naar
de sectoren en branches waarin de
vraag naar arbeid kan worden gesti
muleerd. Zoals het er naar uitziet is het
vooral de dienstensector die nog
interessante ontwikkelingen zou kun
nen doormaken. Ook in dat opzicht is
het interessant te zien wat een arbeids-
participatieverhogend scenario zou
kunnen opleveren.
Tenslotte zou onderzoek moeten wor
den ondernomen en beleid moeten
worden ontwikkeld naar instrumenten
die het „ondernemen" en de onder
nemingslust in algemene zin kunnen
bevorderen. In ieder geval zouden de
barrières die op dat punt bestaan aan
een kritische evaluatie moeten worden
onderworpen. Een activerende ver
zorgingsstaat of participatiemaat
schappij is ook en vooral een „entre
preneurial society", ditmaal echter
gebaseerd op de basis van een eeuw
sociale zekerheid.
127