De overherigheid en overschaligheid voorbij
Sociale vernieuwing in Zeeland
Essentieel in het project van sociale
vernieuwing is een herijking van de
verhouding tussen overheid, maat
schappelijk middenveld en de bevol
king. Er worden in deze verhouding
nieuwe accenten gelegd, accenten die
ons doen herinneren aan de periode
van de verzuiling in de eerste decen
nia van deze eeuw: het specifiek
Nederlandse antwoord op de 'Sociale
Quaestie' aan het einde van de vorige
eeuw. De vergelijking tussen de Socia
le Quaestie en de Sociale Vernieuwing
gaat op voorzover deze betrekking
heeft op het belang of het primaat dat
wordt gehecht aan het 'particulier
initiatief'. Immers, initiatieven aan het
einde van de vorige en begin van deze
eeuw, die erop gericht waren de bevol
king te integreren binnen maatschap
pelijke verbanden en de participatie
van de bevolking in die verbanden
trachtten te verhogen, werden bij uit
stek genomen door 'maatschappelijke'
organisaties.
Het is belangrijk om de overeenkomsten
èn de verschillen van de 'verzuiling'
enerzijds en het proces van sociale
vernieuwing (jaren negentig en verder?)
anderzijds te onderkennen. Het belang
van zo'n onderscheid ligt in het vol
gende: Op zichzelf beschouwd was de
verzuiling ook een proces van 'sociale
vernieuwing', maar de vorm van dit
proces werd bepaald door de politieke
behoefte van de maatschappelijke elite
om de opkomende sociale bewegingen
(socialisme, feminisme) aan banden te
leggen. Kenmerkend voor de verzuiling
was de gesegregeerde integratie van
bevolkingsgroepen in enkele grote,
intern zeer gedifferentieerde ideolo
gische blokken: de zuilen. Door de
integratie van bevolkingsgroepen in -
weliswaar verzuilde - maatschappelijke
organisaties en hen daar actief aan
deel te laten nemen, lukte het 'zelf
beheersing' te organiseren en op een
praktische wijze tot uitdrukking te
brengen. Zelfbeheersing was hèt
ideologische begrip in de periode van
de verzuiling: het was zowel de voor
waarde als het resultaat van de maat
schappelijke integratie en verhoogde
participatie. Daarom ook werd er
zoveel nadruk gelegd op zedelijkheid
en in het bijzonder op alcoholmatiging
en geheelonthouding.
Kortom, het initiatief leggen bij het
maatschappelijk middenveld is op
zichzelf beschouwd in de recente
geschiedenis al eerder vertoond en
vormt als zodanig nog geen vooruit
gang. Anderzijds maakt de hernieuwde
aandacht voor het maatschappelijk
middenveld bij de belangrijkste poli
tieke stromingen van vandaag de dag,
duidelijk, dat de overheden alleen niet
in staat zijn om - op een meer per
manente basis - bevolkingsgroepen te
integreren: zij missen daarvoor de
kaders.
Maar is het proces van 'sociale ver
nieuwing' zoals door de gemeente
Rotterdam, en inmiddels ook door het
nieuwe kabinet, in gang is gezet, óók
een beweging ter 'beheersing' van
sociale bewegingen? Voorlopig blijft
deze vraag onbeantwoord. De richting
en de functie van het proces van so
ciale vernieuwing is een maatschap
pelijk experiment waarvan de uit
komsten afhankelijk zijn van de mate
waarin en de wijze waarop de bevol
king uiteindelijk zélf vorm en inhoud
geeft aan de vernieuwing. Zowel
scepsis, cynisme, als ook een halleluja-
gevoel zijn in dit stadium nog niet op
zijn plaats. Dat houdt ook in dat er nog
veel kansen zijn om het in gang ge
zette vernieuwingsproces te beïnvloe
den en in een wenselijke richting te
sturen.
Zijn er specifieke problemen in Zeeland
die de aandacht vragen wanneer we
een concrete invulling willen geven aan
sociale vernieuwing? Wat zijn de
knelpunten
Het is logisch dat sociale vernieuwing
Zeeland niet voorbij kan en mag gaan.
Het is onjuist te denken dat de onder
havige vraagstukken louter en alleen
randstedelijkeproblemen zijn.
Er is een argument om juist in de
perifere regio's aandacht te besteden
aan sociale vernieuwing: De grote
steden maken zich op voor de sprong
naar de volgende eeuw en proberen
hun concurrentiepositie tegenover
vergelijkbare steden in Europa te ver
sterken. De verhouding tussen stad en
omliggende regio zal door deze nieuwe
'opmaak' niet ongewijzigd blijven.
Want, als in het kielzog van het in de
Randstad gepresenteerde elan van
sociale vernieuwing er ook daadwer
kelijk vernieuwende activiteiten tot
ontplooiing worden gebracht, is het
aannemelijk, dat de grote steden ook in
sociaal opzicht hun aantrekkingskracht
herwinnen c.q. zullen versterken.
De plattelandsregio's moeten zich
daarom bij uitstek met sociale ver
nieuwing bezighouden, alleen al om
aantrekkelijk te blijven voor bedrijven
en werknemers.
Inmiddels is het provinciaal bestuur,
blijkens de nota 'Zeeland aan Zet',
overtuigd van de noodzaak dat Zeeland
'op eigen kracht' de concurrentie met
de andere (stedelijke) regio's moet
aangaan. Of sociale vernieuwing in
deze strategie een centrale plaats krijgt
toebedeeld is echter twijfelachtig.
Sociale vernieuwing heeft betrekking
op concrete sociale problemen, zoals
die van langdurig werklozen of minder
heden en op 'verticale' problemen.
Onder verticale problemen versta ik
vragen die betrekking hebben op de
relatie tussen overheid en particulier
initiatief/maatschappelijk middenveld
èn op de relatie tussen overheid en
burgers. In beide opzichten liggen er
verschillen tussen Zeeland en een
grote stad als Rotterdam.
Concrete problemen die in Zeeland de
aandacht vragen en redenen vormen
voor sociale vernieuwing zijn bijvoor
beeld:
Zeeland bestaat voor een belangrijk
deel uit plattelandsgebied, dat
door gebrek aan werkgelegenheid
en voorzieningen, het risico loopt te
ontvolken; ook in dorpen is het voor
het lokale bestuur buitengewoon
moeilijk de bevolking aan de ge
meente te blijven binden;
Door de kleinschaligheid mist
Zeeland op een aantal terreinen
(top)specialistische voorzieningen.
Planningsnormen voor dergelijke
voorzieningen zijn vaak geënt op de
randstedelijke situatie; het gevaar
dreigt telkens weer dat Zeeland
daardoor voor dergelijke voorzie
ningen niet in aanmerking komt;
Zeeland is een sterk vergrijsde
regio, waar bovendien een voor
jongeren minder gunstig klimaat
bestaat vanwege de beperkte
165