De essentie van het leven verbeeld zowel In het werk als in het leven met iemand, maar een eensgezind samengaan van die twee leek onmogelijk. In een brief aan de Domburgse schilderes Mies Elout-Drabbe zei Rik Roland Holst, de oom van 'Jany', in 1921 over haar:echt een royale meid, waar en hartstochtelijk en wat een onverslagenheid na zoo'n levens begin". In Amsterdam was onder meer Charley's Kermis te Middelburg met zelfportret (1926) te zien, daarin lijkt zij zich te schikken naar de drukte om haar heen, maar uit het eveneens tentoongestelde schilderij Pereboom (1946) spreekt vooral, in vorm en kleur, een bereikte harmonie. van 8 kunstenaressen uit welgestelde families, dat zich voornamelijk met het schilderen van realistische portretten en stillevens bezighield. Moderne kunst interesseerde haar nauwelijks; een schilderwerk moest duidelijk zijn en geen uitleg nodig hebben. Lizzy Ansingh werd vooral bekend door haar schilderijen van poppen, prachtige kunstwerken, fantasievol, verfijnd realistisch en tijdloos. Ik ben verzot op deze dartele geestigheid schreef de met haar bevriende criticus Albert Plasschaert in 1917. Hij zag haar poppenschilderijen als een geschilderde biografie, als 'een dagboek van haar innerlijk leven'. Uit haar brieven blijkt dat ze heel geestig kon zijn, maar ook onderhevig De zeven hoofdzonden, Lizzy Ansinqh (1914). Lizzy Ansingh (1875-1959) lijkt op het eerste oog vooral te passen in de 19e eeuwse schildertraditie. Zij schilderde, tekende en lithografeerde, werd opgeleid aan de Amsterdamse Academie en maakte deel uit van de 'Amsterdamse Joffers', een gezelschap was aan snel wisselende stemmingen. Critici wezen vaak op het anecdotische karakter van haar werk; geschilderde situaties gaven volgens hen haar (mild kritische) visie op de mensheid weer. Bij langdurige beschouwing van het in Amsterdam tentoongestelde De zeven hoofdzonden (1914), zou men tot de conclusie kunnen komen dat het anecdotische er niet toe deed, dat de enige functie ervan was ruimte te bieden aan de poppen zélf. Weliswaar verbeeldden zij in onderlinge samenhang achtereenvolgens gulzigheid, hoogmoed, afgunst, toorn, luiheid, gierigheid en onkuisheid, maar nam men hen apart, dan gaven zij elk aspect van 'menselijkheid' weer dat men in hen wilde lezen. Met Mallarmé's eerder genoemde definiëring van het Symbolisme in het achterhoofd ('langzamerhand een onderwerp te voorschijn roepen om een geestesgesteldheid duidelijk te maken door een reeks ontknopingen'), hebben zij ook een symbolistische kant. Qua vorm is haar werk zeer toegankelijk, inhoudelijk treft men in de details laag na laag aan en steeds weer de mogelijkheid tot eigen interpretatie - dat maakt haar werk 'van alle tijden'. Het spreekt bijna vanzelf dat Lizzy Ansingh terughoudend was over haar privé-leven. Ze leidde een vrij rustig bestaan, trok veel op met haar tante Thérèse en met haar mede-Joffers, had enkele 'flirtations' en vele vrienden. Typerend voor haar was misschien de reactie op een lovend artikel van Albertine de Haas in een brief aan Albert Plasschaert (1915):Ben ik ooit onderschat? Ik ben vanaf het begin opgemerkt. Ik heb niet de minste reden tot klagen ooit gehad. Het is wel jammer voor me, dat heb ik weer gemist het miskend worden." Lizzy Ansingh leek van de mensheid niet zo veel meer te hebben verwacht dan waardering voor het anecdotische in haar werk. Jacoba van Heemskerck (1876-1923) volgde lessen aan de Haagse Academie, bij Hart Nibbrig in het Gooi en bij Carrière in Parijs. Ze vestigde zich in Den Haag, waar ook Marie Tak van Poortvliet woonde. Met haar bracht ze de zomers vanaf 1908 in Marie Taks Domburgse villa Loverendale door; ze kreeg er de beschikking over een ateliertje in de tuin. Terwijl Marie Tak zich bezig hield met het aanleggen van een verzameling moderne kunst, ontwikkelde Jacoba van Heemskerck zich van naturalist, luminist en cubist tot expressionist. Ze begon steeds abstracter te schilderen, in gedempte 211

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 13