1903: De Koorkerk te Middelburg van de ondergang gered aanbrengen van een tweede verankering. De rapporterende architecten maakten ook een opmerking over de wijze waarop de ankers waren aangebracht. Deze waren op onoordeelkundige wijze dwars door de gewelfribben heen gevoerd. Vermoedelijk was de gehou wen steen van de ribben door het roesten van de ankers in de loop der tijd op verschillende plaatsen verbrij zeld. De kans bestond dat in het vervolg min of meer grote stukken steen naar beneden zouden vallen. Verder werd de mogelijkheid groot geacht dat bij het uitnemen van losse ribben zou blijken dat het ijzer der verankeringen zo ver verroest was, dat nieuwe uiteinden zouden moeten worden aangebracht. De kosten van het noodzakelijke herstel werden in het rapport globaal geschat op f 10.000,—, terwijl bovendien het nazien der staande muren wenselijk werd geacht, waarvoor nog eens een bedrag van f 1500,— werd genoemd. Gebouw voor de eredienst en monument Voordat wij verder gaan met het verhaal over de lotgevallen van de Koorkerk, is het nodig hier kort het volgende onder de aandacht van de lezer te brengen. Het einde van de 18de eeuw stond in het teken van grote politieke veranderingen. De Bataafse Republiek introduceerde in Nederland een gecentraliseerde bestuursstructuur en de Middelburgse Abdij werd de zetel van een provinciaal bestuur in plaats van het regeringscentrum van een "souverein" gewest. Maar bovendien: een van de besluiten uit die tijd (in 1798 genomen) hield in dat de eigendom van de kerkgebouwen aan de kerkelijke gemeenten werd overgedragen. Vandaar dat de kerkvoogden in de hier beschreven affaire zo'n belangrijke rol hebben gespeeld. Bij hen lag in eerste instantie de beslissing over het lot van de Koorkerk. De leden van de kerkvoogdij waren immers belast met het beheer van de eigendommen en fondsen van de kerkelijke gemeente, uiteraard in het belang van de eredienst. Hier komt een ander aspect om de hoek kijken dat in de discussie Interieur van de Koorkerk naar het oosten, met rechts nog juist zichtbaar de preekstoel tegen de zuidwand. Rijksarchief Zeeland, Prentbriefkaartencollectie. over het lot van de Koorkerk een rol heeft gespeeld: de kerkeraad was aanvankelijk van mening dat er aan dit kerkgebouw ook eigenlijk geen behoefte bestond. Dit werd niet door iedereen zo gevoeld. Een kennelijk goed geïnformeerd lid van de Nederlandse Hervormde Gemeente schreef in een artikeltje in de Middelburgsche Courant onder meer het volgende. "Wel wordt door sommigen beweerd dat de beide andere kerkgebouwen voldoende plaatsruimte aanbieden ook voor de voormiddag godsdienstoefeningen des Zondags, maar het bewijs daarvoor is niet geleverd De Oostkerk is voor de bewoners van het Westelijk gedeelte van onze stad te afgelegen om haar te kunnen bezoeken; vooral bij ongunstig weer komt dit duidelijk aan het licht; in de Nieuwe kerk zijn op slechts enkele uitzonderingen na alle zitplaatsen verhuurd, zodat velen zich soms met een staanplaats moeten behelpen hetgeen voor het kerkbezoek niet bevorderlijk is. Een derde kerkgebouw in het centrum der stad gelegen, is dus volstrekt geen weelde en zou het kerkbezoek zeer zeker ten 229

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1990 | | pagina 31