1903: De Koorkerk te Middelburg van de ondergang gered
goede komen, waarvan ook de armen
indirect de vruchten zouden plukken.
Maar al was dat niet zo, het behoud
der Koorkerk is ook gewenst voor
zulke godsdienstoefeningen, waarvoor
de beide andere kerkgebouwen te ruim
zijn, b.v. de namiddagbeurt, de
weekbeurten en de huwelijks
inzegeningen, die uit de aard der zaak
door betrekkelijk weinigen bezocht
worden.
Nu moge het waar zijn, dat de kosten
van herstel niet gering zijn, maar toch
geloof ik, dat de rente van het daarvoor
benodigde kapitaal gemakkelijk
gevonden zou kunnen worden door
plaatsenhuur, collecten enz.
Ook mag m.i. niet voorbij worden
gezien, dat nog in 1859 het inwendige
van deze kerk geheel werd vernieuwd,
hetgeen aan de kerkelijke fondsen een
bedrag van f 4295,— kostte terwijl
omstreeks diezelfde tijd een nieuw
orgel geplaatst werd, dat een uitgave
van f 4200,— vorderde. Het maakt een
vreemde indruk dat men te Middelburg
met zijn stijgende bevolking het aantal
kerken wil verminderen, terwijl men in
andere steden nieuwe kerken
bouwt Ook afgezien van de
bovengenoemde belangen, zou het
van wandalisme getuigen, indien men
dit historische gebouw, dat met de
Abdij als het ware één geheel vormt,
aan de moker der slopers zou
overgeven"6).
Hiermee roerde deze schrijver nog een
ander belangrijk punt aan. Behalve
gebouw voor de kerkelijke eredienst,
was de Koorkerk immers ook
"monument" en, om het ingewikkeld te
maken, als zodanig niet op zichzelf
staand maar onlosmakelijk onderdeel
van het grote en belangrijke complex
van de Abdijgebouwen.
De machtiging het gebouw van
de hand te doen
In december 1902 ging het gerucht dat
in de gecombineerde vergadering van
notabelen en kerkvoogden besloten
zou zijn de kerk, gezien de staat
waarin zij verkeerde, voor afbraak te
verkopen. Dit gerucht bleek op een
misverstand te berusten. Wel was
tijdens die bewuste bijeenkomst het
plan geopperd om de kerk te verlagen,
dat wil zeggen de gewelven uit te
breken en een nieuw dak te plaatsen.
Tegen deze suggestie had de
president-kerkvoogd zich echter met
hand en tand verzet en een dergelijk
besluit was niet genomen. Maar wel
was aan de direct betrokken
beheerders machtiging verleend om de
kerk van de hand te doen, waarbij een
drietal argumenten was aangevoerd:
1Men wilde een derde kerkgebouw
op een ander punt in de stad, om te
kunnen voldoen aan de bestaande
behoefte.
2) De geldmiddelen der gemeente
waren onvoldoende om dit nieuwe
kerkgebouw te stichten.
3) De Koorkerk was een sta-in-de-
weg, die jaarlijks veel geld kostte.
Restauratie of afbraak
Frederiks stelde voor de Koorkerk te
restaureren, maar de kerkvoogden
kwamen daarop met klachten over de
gebruikswaarde van het gebouw.
De kerk was zo ongezellig en het
spreken was er zeer moeilijk.
Daartegen werd ingebracht dat een
kerk niet bestemd is voor "gezellig
verkeer" en dat de preekstoel
verplaatst zou kunnen worden, van de
zuidmuur naar de westzijde. Het laatste
had het bezwaar dat het in dat deel
van de kerk erg donker was, maar dat
euvel zou opgeheven kunnen worden
De Koorkerk tijdens het zesde Zeeuwse Muziekfeest in 1861. Twee jaar eerder was het
door W.H. Kam te Rotterdam vervaardigde orgel geplaatst. Rijksarchief Zeeland, Zetandia
lllustrata III, nr. 320.
230