De essentie van het leven verbeeld
Een drieluik van tentoonstellingen
Francisca van Vloten
Kunst mag op elke bodem bloeien,
naar buiten toe treedt zij meestal pas
door tussenkomst van anderen dan de
maker ervan.
Eeuwenlang waren de kunstenaars
voornamelijk beschermelingen van
geestelijke en wereldlijke macht
hebbers; in de loop van de 19e eeuw
kwam daar een nieuwe, minder gezag
hebbende opdrachtgever bij: de burger.
Tentoonstellingen werden openbaar,
burgers konden kunstwerken bekijken
en kopen. De dagbladpers was in
opkomst, literatuur en beeldende kunst
werden in kritieken onder de loupe
genomen.
De Romantiek, reactie op de Verlichting
en het in de kunst heersende Classi
cisme, was de eerste stap in de wor
ding van de zelfstandige kunstenaar.
Helemaal verdwenen is de richting
nooit, al werd zij door andere naar de
achtergrond gedrongen. Het verlangen
naar vrijheid, naar vlucht uit de
dagelijkse realiteit, maakte halverwege
de 19e eeuw plaats voor het streven
naar een werkelijkheidsgetrouwe weer
gave, al dan niet in een sociale context
geplaatst. Dat leidde tot het Realisme
en het Naturalisme. Tot ook daar weer
een kentering in kwam in de vorm van
het Impressionisme.
Impressionisme
De realistische uitbeelding van een
landschap voldeed niet meer; de wereld
was constant in beweging, zelfs het
straatbeeld veranderde steeds - elke
weergave was dan ook de weergave
van een stemming, een impressie van
een gebeurtenis, een momentopname.
Voor het juist weergeven van die
momenten was de kleur van groot
belang en zou het licht het worden.
De stroming dankt haar naam aan
Monets schilderij Impression, soleil
levant (1874). "Les impressionistes",
zei men spottend - zij die 'alleen maar'
een indruk van de natuur gaven.
Was het buiten schetsen aanvankelijk
een voorbereidingsfase voor het werk
in het atelier, nu werd het doel op zich.
De Impressionisten waren gefascineerd
door de effecten van licht en kleur in
de natuur, die zo zorgvuldig en tegelij
kertijd zo onbevangen mogelijk moesten
worden weergegeven in losse en
duidelijk zichtbare penseelstreken,
naast en over elkaar heen.
Baudelaires artikelen over de schilde
ring van 'la vie moderne', gepubliceerd
in de Figaro (1863) en toegespitst op
de kunstenaar Constantin Guys,
maakten grote indruk op Monet en zijn
volgelingen. Zij beperkten zich dan ook
niet tot het landschap, Degas en
Toulouse-Lautrec bijvoorbeeld richtten
zich op het stadse leven en de zelfkant
ervan. In hun werken werd een toe
nemende belangstelling voor de
Japanse prentkunst met haar aandacht
voor de vorm steeds duidelijker; bij de
plein air-schilders leken de vormen
zich aanvankelijk vooral te verliezen in
het streven de 'atmosfeer' weer te
geven.
Neo-impressionisme
Zo'n 'vaagheid' vroeg volgens som
migen om een wetenschappelijke
onderbouwing. In de tijd van de door
natuurwetenschappers als Charles
Blanc (die zich onder andere op het
werk van de classisistisch-romantische
schilder Delacroix baseerde) en Ogden
Rood aan het licht gebrachte kleur-
theorieën moesten de wetten van licht
en kleur als basis voor een schilder
werk dienen. Door de kleuren te
splitsen in kleine, regelmatige stippen
die een optische kleurmenging bij de
beschouwer teweeg zouden brengen,
zou een heldheid van vorm met een
duurzaam aspect worden verkregen -
een synthese die 'de authentieke
werkelijkheid' weergaf. De geboorte
van het Neo-impressionisme. Men
sprak van divisionisme als het accent
op de splitsing van kleuren lag, van
pointillisme als de stippeltechniek
bepalend was en, tenslotte, van lumi-
nisme als het erom ging de schittering
van het licht in het werk te vangen.
Seurat en Signac waren belangrijke
vertegenwoordigers van deze richting;
hun invloed was groot, onder meer op
Les XX, een in 1883 in Brussel opge
richte kring van 20 vooruitstrevende
kunstenaars, die Van Rijsselberghe,
Ensor, Van de Velde en Toorop onder
zijn leden telde.
Seurats Dimanche d'été a /77e de la
grande Jatte (1884/1886), eerste
'officiële' uiting van de nieuwe richting,
maakte een overweldigende indruk.
De Neo-impressionisten waren evenals
de Impressionisten begonnen met
buiten de officiële Salons om te expo
seren. De eerste tentoonstelling van de
Impressionisten had in 1874 plaats
gehad in het atelier van de fotograaf
Nadar. Een dertigtal kunstenaars
exposeerde er, onder hen Monet,
Degas, Pissarro en Cézanne.
Portrait de paysan, Cézanne 11901/1906).
In Nadars atelier hing op dat moment
ook werk van Guys. Manet, die veel
met de Impressionisten optrok en als
een leidsman in de richting werd
beschouwd, heeft nooit samen met hen
geëxposeerd.
Een belangrijke rol bij de tentoon
stellingen was weggelegd voor Camille
Pissarro, een van de eerste Impressio
nisten èn een van de eerste Neo-
impressionisten. Dankzij hem was
La grande Jatte in 1886 te zien op de
achtste en laatste tentoonstelling van
de oude 'romantische' Impressionisten,
die tegelijkertijd de eerste min of meer
officiële was van de nieuwe 'weten
schappelijke' Impressionisten.
In beperkte kring had men al eerder
met een neo-impressionistisch werk
van Seurat kennis kunnen maken; zijn
Une Baignade, Asnières werd in 1884
op de eerste Salon des Indépendants
getoond.
De artistieke avant-garde in Frankrijk
en België reageerde weliswaar
enthousiast op de nieuwe richting,
maar zonder eensgezindheid in de
meningen.
202