Zeeuwse Senioren-Academie
volksuniversiteiten, ouderenbonden,
vrouwenorganisaties, kerken, enz.
Het ouderenonderwijs is dus in een
verzorgings- en achterstandskader
geplaatst.
Volwassenenonderwijs als consumptie
goed komt de productiviteit van de
onderneming niet direct ten goede,
doch wel indirect. Dit betreft in het
bijzonder uitgaven ten behoeve van
b.v. een goede vrijetijdsbesteding,
sportbeoefening, enz.
Belangrijke externe effecten van uit
gaven voor volwassenenonderwijs als
consumptiegoed zijn betere motivering,
grotere betrokkenheid bij de demo
cratische besluitvorming en meer
sociale contacten.
Het volwassenenonderwijs laat ten
aanzien van de ouderen taken liggen.
Het categorale denken over ouderen
moet dan ook worden doorbroken.
Dit is te meer noodzakelijk omdat door
de toegenomen welvaart als gevolg
van de economische vooruitgang,
post-actieven dankzij pensioenregelin
gen zelfstandig hun derde levensfase
kunnen doorbrengen.
Bovendien heeft dit geleid tot een
toegenomen zelfbevestiging van
ouderen, die actief willen blijven deel
nemen aan het maatschappelijk leven.
Dit alles heeft er toe geleid dat aan de
doelgroep ouderen de laatste jaren
meer aandacht wordt besteed.
Met het begrip "ouderen", senioren" of
"post-actieven" wordt thans algemeen
aangeduid de groep van de bevolking
van 55 jaar en ouder. Daarbij gaat men
er van uit, dat thans velen na het 55e
en voor het 60e levensjaar uit betaalde
arbeid treden en de kinderen van
ouders boven de 55 jaar veelal zelf
standig wonen.
Van de vergrijzing en de te verwachten
verdere vergrijzing van de Nederlandse
bevolking geeft tabel 1 een duidelijk
beeld.
Uit de gegevens blijkt, dat de toeneming
van het aantal ouderen van 75 jaar en
ouder iets minder geprononceerd is
dan die van ouderen van 55-74 jaar.
Van de totale Nederlandse mannelijke
bevolking is thans ongeveer 20%
55 jaar of ouder. Over 20 jaar zal dat
zijn opgelopen tot ongeveer 26%.
Van de totale Nederlandse vrouwelijke
bevolking is thans bijna 25% 55 jaar en
ouder. Over 20 jaar zal dat zijn opgelo
pen tot ruim 30%. Uiteraard zijn er
binnen de groep ouderen belangrijke
verschillen in leeftijd, opleidingsniveau,
koopkracht, gezondheid, enz. In het
bijzonder zijn er verschillen tussen
ouderen in de verhouding tot arbeid.
Hiervan geeft tabel 2 een beeld.
Hieruit blijkt, dat in 1988 69% van de
mannen van 55-59 jaar werkzaam dan
wel werkzoekend was. Dit geldt nog
slechts voor 25% van de mannen van
60-64 jaar. In vergelijking met de
jongere leeftijdsgroepen is de partici
patie aan arbeid van mannen tussen
de 55-59 jaar echter laag te noemen.
De daling van participatie aan arbeid
zet in feite reeds in na het 50e levens
jaar.
De participatie van vrouwen aan
betaalde arbeid vertoont een overeen
komstig patroon, zij het dat dit zich
over de hele linie op een lager niveau
bevindt.
Het aantal economisch actieven van
65 jaar en ouder is te verwaarlozen.
De betekenis van onderwijs voor
ouderen
Voor post-actieven is onderwijs in het
algemeen een consumptiegoed, dat
niet tot doel heeft productiviteitsbevor-
dering in de samenleving: de voor
naamste doeleinden voor onderwijs
voor ouderen zijn bevrediging van
Tabel 1. Prognose van het aantal ouderen naar geslacht en leeftijd.
55-64
65-74
75 jaar
totaal
55 jaar en
jaar
jaar
en ouder
55 jaar
ouder in
en ouder
totale
bevolking
mannen
1989
675.000
476.000
274.000
1.424.000
19,5
index (1989 100)
1990
101
101
102
101
19,6
2000
116
114
121
116
21,4
2010
158
134
139
146
26,0
2020
170
181
163
172
30,6
vrouwen
1989
721.000
608.000
520.000
1.848.000
24,7
index (1989 100)
1990
100
101
103
101
24,8
2000
109
107
123
112
26,2
2010
148
118
136
135
30,5
2020
161
160
149
157
35,3
Bron: CBS-bevolkingsprognose 1989, SCP-bewerking
Tabel 2. De beroepsbevolking van 40-64 jaar en ouder in procenten van de
totale bevolking, 1988.
mannen
vrouwen
werk- werk
totaal
werk
werk
totaal
zaam zoekend
zaam
zoekend
40-44 jaar
90 5
95
49
8
57
45-49 jaar
87 5
92
46
6
52
50-54 jaar
80 5
85
34
4
38
55-59 jaar
63 6
69
22
3
25
60-64 jaar
25 7
32
7
2
9
Bron: CBS (1989a)
12