Zeeuwse Senioren-Academie Het aanbod van specifiek onderwijs voor post-actieven Het opleidingsniveau van ouderen persoonlijke behoeften: aanpassing aan veranderde omstan digheden als gevolg van het ouder worden; persoonlijke ontplooiing en het leggen en onderhouden van sociale contacten; opdoen van kennis en vaardigheden voor maatschappelijke participatie en belangenbehartiging; zingeving aan het eigen leven. Motieven gerelateerd aan betaalde arbeid spelen voor post-actieven vrijwel geen rol. De voornaamste factoren die invloed hebben op deelneming van ouderen aan onderwijs zijn: het niveau van de genoten opleiding; de hoogte van het inkomen; het uitgeoefende beroep; de leeftijd; de burgerlijke staat, gehuwden nemen meer deel aan onderwijs dan on- gehuwden; de bereikbaarheid van de onderwijs instelling. Ouderen blijken hun intellectueel potentieel grotendeels te behouden tot op hoge leeftijd. Over de leermogelijk heden van ouderen is men dan ook optimistisch. Didactisch moet de docent er echter rekening mee houden, dat ouderen meer tijd nodig hebben dan jongeren om de leerstof te verwerken en dat zij meer op inzicht dan op geheugen leren. Voor de docent is voorts van belang, dat ouderen die onderwijs volgen goed gemotiveerd zijn en levenservaring hebben, hetgeen het ouderenonderwijs ten goede komt. Er is geen overheidsbeleid voor specifiek op ouderen gericht onderwijs. Wel is er een raakvlak van het beleids terrein t.a.v. volwassenenonderwijs en het ouderenbeleid van de overheid: het overheidsbeleid t.a.v. volwassenen onderwijs is gericht op structurering en harmonisatie van het aanbod van gesubsidieerd volwassenenonderwijs. Eind 70-er jaren betrof dit vooral "tweede kans"-onderwijs voor vol wassenen. In de 80-er jaren werd het accent gelegd op het economisch belang van volwassenenonderwijs en de arbeidsmarkt. In het beleid voor volwassenenonder wijs worden ouderen echter niet erkend als doelgroep. Van recente datum is de ontwikkeling in Nederland van het "HOVO", d.w.z. "Hoger Onderwijs Voor Ouderen". In het buitenland o.a. in Frankrijk en België, kent men reeds jaren door Universiteiten georganiseerde lezin gencycli in de vorm van hoorcolleges en kleine studiecursussen uitsluitend voor ouderen van 55 jaar en ouder. Enkele jaren geleden is daarmede in Nederland een begin gemaakt door de Universiteiten van Groningen, Nijmegen, Rotterdam en Tilburg. Het HOVO betreft onderwijs, dat didactisch gericht is op de persoonlijke ontplooiing van personen van 55 jaar en ouder. Het wordt gegeven op universitair niveau. De toelatingseisen zijn beperkt tot de leeftijdsgroep van 55 jaar en ouder en een eigen financiële bijdrage. Het HOVO geeft geen uitzicht op een academische graad, hetgeen de deelnemers niet als een bezwaar ervaren. Het HOVO wordt gegeven op universitair niveau en is uitsluitend bestemd voor de doelgroep van personen van 55 jaar en ouder: a. voor personen die hoger onderwijs hebben genoten, hetzij universitair of hoger beroepsonderwijs, maar zich willen oriënteren in andere weten schappelijke disciplines of hun oude kennis willen reactiveren of aanvullen; b. voor personen die wel beschikken over de nodige intellectuele vermo gens, doch die door omstandigheden geen hoger onderwijs hebben gevolgd, maar op andere wijze zich zodanig hebben ontwikkeld, dat zij onderwijs op universitair niveau kunnen volgen. Het HOVO wordt gegeven door daartoe bevoegde docenten op een tijd en plaats die voor ouderen het meest geschikt zijn. Het HOVO is in het buitenland een succes geworden, dat in Nederland navolgenswaard is. Om de vraag te beantwoorden of HOVO in ZEELAND mogelijk is, zal aan de hand van statistische gegevens worden nagegaan, hoe groot het potentieel voor HOVO in Zeeland ongeveer is. Het opleidingsniveau bepaalt de maat schappelijke positie van het individu: beroepsniveau, hoogte van het inkomen en sociaal-economische status. Hoogopgeleiden maken vaak gebruik van vrijetijdsvoorzieningen, culturele voorzieningen, justitiële en onderwijs voorzieningen. Laagopgeleiden maken naar verhouding meer gebruik van gezondheidszorg, maatschappelijk werk en gezinsverzorging. De ontwikkeling van het opleidings niveau is van groot belang: stijging van het opleidingsniveau zal leiden tot minder hulp- en zorgverlening en tot meer vraag naar onderwijs, vrijetijds- en culturele voorzieningen. Bovendien zullen beter opgeleide ouderen meer opkomen voor hun belangen en minder berusten in een positie van afhankelijkheid. Van het opleidingsniveau van ouderen in Nederland geeft tabel 3 een overzicht van de huidige situatie en de te ver wachten ontwikkeling in de komende decennia. Het percentage van de bevolking van 55 jaar en ouder, dat uitsluitend basis onderwijs heeft genoten is thans nog vrij hoog, 36% voor mannen en 56,6% voor vrouwen. Dit percentage zal in de komende jaren echter aanzienlijk dalen, met name voor vrouwen. Het percentage mannen met een uitgebreid lager niveau-opleiding (voltooid lbs, mavo/mulo, 3 jaar havo/vwo (hbs, mms, gymnasium) bedraagt thans ongeveer 22% en wordt verwacht weinig te zullen stijgen. Het percentage vrouwen met een uitgebreid lager niveau-opleiding bedraagt ongeveer 23%, doch zal in de komende jaren stijgen tot ongeveer 33%. Middelbaar onderwijs (voltooid havo, vwo, hbs, mms, gymnasium en mbo) bedraagt thans voor mannen 30%, hetgeen in de komende decennia zal stijgen tot ongeveer 37%. Voor vrouwen met een middelbare opleiding bedraagt het percentage thans 15%, hetgeen in de komende decennia zal stijgen tot ongeveer 24%. Het percentage mannen van de Nederlandse bevolking met een semi- hogere opleiding (voltooid hbo, kandi daats wo) bedraagt thans 8% en zal stijgen tot 12,6 in 2010. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 20