Zeeland Regionaal-historisch begrip van een ontsluiting M. C. Verburg De dam Colijnsplaat-Zierikzee Het idee van een vaste verbinding tussen Noord-Beveland en Schouwen- Duiveland is ontstaan uit twee studies van mijn hand in Economisch Statistische Berichten (ESB). De eerste (1954) ging uit van de sluiting van de Oosterschelde in 1978. Daarna zou een secundaire dam van Zierikzee naar Colijnsplaat een verbinding kunnen leggen tussen Midden- en Noord-Zeeland, gegeven de Zandkreekdam. Verkeersprognoses wezen uit dat deze verbinding - met overheidsgeld betaald - rendabel zou zijn. Er was een geringe hoop dat de secundaire dam eerder mogelijk zou zijn als de Oosterschelde-afsluiting door compartimentering tot stand zou (moeten) komen. De achtergrond van deze conceptie was dat in Zeeland de wegenstructuur oost-west was gericht. In de richting noord-zuid trad het interruptieve effect van de Wester- en Oosterschelde op die geheel door veerdiensten werden "overbrugd". Hiermee is de relatieve isolementspositie van de provincie verklaard, die door een noord-zuid lopende middenweg zou worden door broken. In de vermelde studie werd uitgegaan van het feit dat de afsluiting van de Oosterschelde in 1978 zou plaats vinden en dat in 1980 de dammenroute zou zijn voltooid. In 1960 zou de veersteiger Katseveer op Zuid-Beveland zijn vervangen door de veerhaven Kats op Noord-Beveland. De omvang van het autoverkeer via de dienst Kats-Zierikzee werd door mij voor 1980, wanneer de Oosterschelde- dam voor het verkeer zou zijn open gesteld, zeer voorzichtig geschat op 810 auto's per dag of bijna 300.000 per jaar, zulks met koplading. In werkelijk heid bedroeg het met zijlading in 1965 385 auto's per dag of 140.000 per jaar. De invoering van de koplading werd overigens achterhaald door de bouw van de brug. Tegenover de 300.000 auto's per jaar die in 1980 via het veer op Zierikzee zouden gaan was mijn prognose voor een vaste verbinding ter plaatse in 1980 maximaal 420.000 auto's per jaar, zulks afhankelijk van het "lek" via de dammenroute. Het voordeel voor het verkeer zou dan in 1980 gekapitaliseerd gemiddeld op f 52-56 miljoen belopen. De kosten van de dam Colijnsplaat- Zierikzee inclusief een weg werden berekend op f 20 miljoen. De conclusie was dat zulk een dam nationaal- economisch rendabel zou zijn. Over een tol werd niet gesproken, maar binnen het excedent van f 52 a 56 miljoen boven de f 20 miljoen kosten van de dam zouden er ruime mogelijkheden zijn geweest. (Zie tabel 1.) Het beleid werd echter voorlopig gericht op de aanleg van een veerhaven bij Kats (gereed in 1960) met een verbin ding naar De Val bij Zierikzee (waar de aanlanding in 1958 tot stand kwam, en die een afstandverkorting van 20 minuten opleverde vergeleken bij de aanlanding bij het Luitje). De hoop op een gecompartimenteerde dam van Colijnsplaat naar Zierikzee was illusoir: zij zou ook na de "afsluiting" van de Oosterschelde nooit tot stand komen. De tol over de Haringvlietbrug De titel van dit verhaal in ESB luidde: Verkeersanalyse voor het Deltaplan. Gevolgen voor de verbinding Midden- Zeeland-"Holland". Het volgende hoofdstuk (ESB 1958) droeg het opschrift: Ruimtelijk-economische beschouwingen over het isolement van Schouwen-Duiveland en Goeree- Overflakkee. Op de achtergrond stond de in Nederland toen alom aanvaarde gedachte de Randstad te ontlasten door de bedrijvigheid naar buiten te brengen. Beide eilanden werden gekenmerkt door een stagnerend economisch leven, op een economisch evenwichtsniveau dat aanmerkelijk lager lag dan in Midden-Zeeland, maar vooral dan in de Randstad. Tussen 1880 en 1965 was er niet of nauwelijks sprake van bevolkingsgroei. Het gemankeerde geografische trans portsysteem bracht niet de daling van kostenfactoren die zich in de concen tratie-gebieden voordoen en waar het vestigingsplaatsvoordeel door een uitdijende actieradius zich steeds verbeterde. De produktiviteit van het bedrijfskapitaal was en is daar zeer veel hoger. Populair gezegd: wie vestigt nu een fabriek op een eiland? Men beschouwe slechts de verbindingen van Schouwen-Duiveland. (Zie tabel 2 en 3.) Bij laag water waren er manoevreer- problemen door de aanwezigheid van een zandbank aan de monding van het 2,5 kilometer lange havenkanaal van Zierikzee. Voor zware vrachtauto's was geen plaats. Naar de Randstad voer de veerboot Zijpe-Numansdorp (Hoekse Waard). De tram van de RTM lopende van Burgh naar Zijpe en van Numansdorp naar Rotterdam, heeft Schouwen-Duiveland onder die omstandigheden grote diensten bewezen. Het veer Anna Jacoba-Zijpe gaf op Brabantse grond aansluiting op het tramnet in die provincie. Uit de eerstgenoemde studie was duidelijk geworden hoe groot de verkeersvoor- delen van een vaste verbinding zouden zijn. Die verkeersvoordelen staan natuurlijk ergens voor. Zij brengen tot uiting hoe verschillende produktie- factoren - in industrie en toerisme bijv. - in een gunstiger positie komen te verkeren. Representatief daarvoor is de groei van het eigen verkeer. Het deel dat betrekking heeft op de passage-functie valt hier niet onder. Bij de opstelling van een prognose voor de toekomstige Haringvlietbrug kon worden uitgegaan van de vervoer- cijfers op het veer Middelharnis- Hellevoetsluis dat door die brug zou worden vervangen en van de cijfers van het veer Zijpe-Anna Jacoba polder voor zover die betrekking hadden op de verbinding van en naar de Randstad (75% van dit verkeer had betrekking op dit traject). In totaal werden de bespa ringen die voor het verkeer zouden optreden door gebruik te maken van de Haringvlietbrug in plaats van van de twee genoemde veerdiensten minimaal berekend op f 6,3 min. per jaar. (Zie tabel 4.) Daar de aanleg van de brug ten laste van de rijksbegroting sneuvelde onder de bestedingsbeperking gaf dit bedrag van f 6,3 min. het plafond aan van een mogelijke tolheffing. Deze werd bij uitzondering toegestaan: het tegendeel is heden ten dage juist uitzondering. 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 8