Van volkskerk tot participerende gemeente: Tachtig jaar Kapucijnen-zielzorg in Sluiskil
het klooster in 1900 toen een deel van
het gebouw en de kerk afbrandde. Aan
deze ramp wijdden de kloosterlingen in
hun kroniek weinig woorden: 'God gaf,
God nam, de Heer zal er wel in
voorzien', luidde het laconieke
commentaar. Toch liet men het niet bij
deze theologische bespiegeling. In de
een van de werkhuizen werd een
noodkapel ingericht en spoedig
begonnen de broeders met de bouw
van een noodkerk die datzelfde jaar
gereed kwam. Ook met de renovatie
van kerk en klooster werd zo snel
mogelijk begonnen. In 1901 konden
beide weer in gebruik worden
genomen.
Ontluiking
De stichting van het
Kapucijnenklooster in Sluiskil vond
plaats in een tijd die door de katholieke
kerkhistoricus L. J. Rogier is
omschreven als 'de periode der
ontluiking'. Van een ondergrondse
opererende kerk was de katholieke
kerk in de negentiende eeuw
veranderd in een openbare. Een
ontwikkeling die formeel zijn beslag
kreeg met het herstel van de
bisschoppelijke hiërarchie in 1853.
Vanaf dat moment was katholieke
Nederland niet langer een
missiegebied maar een autonome
kerkprovincie met zelfstandige
bisdommen. Het herwonnen katholieke
zelfbewustzijn kreeg met name gestalte
in de architectuur. Een enorm aantal
kerken en kloosters, dikwijls in de
triomfalistische stijl van de neogotiek,
moest de herinnering aan de
beschamende periode van de
protestantse overheersing voorgoed
uitwissen. Op het niveau van het
alledaagse leven werd in deze tijd de
grondslag gelegd voor de organisatie
van de katholieke gemeenschap in
allerlei katholieke verenigingen.
Hoogtepunt en tevens eindpunt van
deze ontwikkeling vielen in de jaren
dertig van de twintigste eeuw toen op
'de periode der ontluiking' die van het
rijke Roomse Leven volgde. Een
katholieke bezocht in die jaren niet
alleen een katholieke kerk, hij was ook
lid van een katholieke voetbalclub, een
katholieke postduivenvereniging, een
katholieke werknemersbond of bij
voorbeeld bij vrouwen van een
katholieke missie-breiclub. Het
merendeel van de katholieken leefden
in die tijd in een behaaglijk isolement
dat contact met 'andersdenkenden'
vrijwel uitsloot.
Eind jaren vijftig begon de erosie van
het rijke Roomse Leven, dat in de jaren
zestig geheel verdween. Rooms-
katholiek werd katholiek. In verschei
dene kerken en kloosters werd de
architectuur en de inrichting aangepast
aan een nieuwe meer op de mens
gerichte theologie. Bij de liturgie
verving het Nederlands het Latijn en
menig priester of pater verwisselde het
witte boordje of habijt voor een koltrui
met lange broek. Ook de 'beminde
gelovigen' bleken niet langer volgzaam
en getrouw. Sommigen keerden de
Moederkerk de rug toe omdat deze
voor hen weinig meer betekende.
Anderen zochten hun heil bij
traditionele priesters in binnen- en
buitenland. Weer anderen sloten zich
aan bij het door priesters, theologen en
andere intellectuelen in gang gezette
veranderingsproces. Van een brede
volkskerk werd de katholieke kerk tot
een participerende gemeente.
Zielzorg
De vraag is nu of deze ontwikkeling is
terug te vinden bij de Kapucijnen te
Sluiskil. Zoals gezegd, waren de paters
en broeders naar het dorp gekomen
om daar de zielzorg ter hand te nemen.
Een opdracht die zij met
voortvarendheid zouden uitvoeren. De
in 1901 gerenoveerde kerk bood plaats
aan ruim vierhonderd gelovigen en
was vanaf het begin druk bezocht.
Iedere dag werd hier de mis gelezen
en op zondag werd voor het volk
gepreekt. Hierbij bleek dat de
Kapucijnen ook in Sluiskil hun naam
van volkspredikers eer aandeden.
Tijdens de vasten, was de kerk zondag
na zondag overvol. Uit heel de
omgeving kwamen mensen luisteren
naar de vastenpredikanten bij wie
dikwijls, zoals uit de herinneringen van
een dorpsbewoner blijkt, 'het zweet van
het gezicht druppelde en soms het
schuim om de mond kwam'.
Een ander deel van de zielzorg was
het katechismusonderricht. Hiervan
maakten de Kapucijnen serieus werk.
Alle kinderen in de leeftijd van tien tot
elf jaar kregen 's morgens voor school
en 's zondags voor het lof
katechismusles. Dit ter voorbereiding
van de eerste communie die toen nog
op het einde van de lagere schooltijd
plaatsvond. In de eerste twintig jaar
moet het aantal communicanten vrij
gering zijn geweest, gemiddeld zo'n 10
per jaar. Uit het communie-register dat
het klooster vanaf 1920 bijhield is op te
maken dat daarna de groei inzette.
Tussen 1920 en 1973 breidde de
katholieke gemeenschap zich uit met
1610 communicanten. In deze periode
deed jaarlijks een dertigtal kinderen in
de leeftijd van zeven tot acht jaar de
eerste communie. Het is opvallend dat
zowel in de jaren dertig, de
bloeiperiode van het rijke Roomse
Leven, als in de jaren vijftig en zestig,
de tijd van de eerste aarzelende
vernieuweingen, het aantal
communicanten ruim boven het
jaarlijkse gemiddelde van dertig lag.
Ook aan een ander voornaam
instrument van de zielszorg, de biecht,
besteedden de Kapucijnen veel
aandacht. Sommige paters waren
gevreesd als biechtvader, anderen
bemind. Zo moet pater Gratianus, die
in de jaren twintig in Sluiskil verbleef,
zeer populair zijn geweest. Zijn
biechtstoel en spreekkamer werden
altijd druk bezocht. Interessant is ook
dat hij een voor die tijd moderne vorm
van jeugdpastoraat ontwikkelde.
Regelmatig organiseerde hij avonden
waar jonge mensen van huwbare
leeftijd hun problemen met elkaar
konden bespreken. Het is overigens
onbekend of deze gespreksgroepen na
zijn vertrek uit Sluiskil zijn voortgezet.
In 1929 werd Sluiskil een volledig
zelfstandige parochie met nauwkeurig
vastgestelde grenzen. Voor de
pastorale taken van de paters had dit
grote gevolgen. Voortaan hadden zij
het recht de parochianen te dopen, te
trouwen en te begraven. Vooral dat
laatste geschiedde op een wijze die nu
vreemd aandoet. Niet alleen konden de
gelovigen een plaats kopen op het
kerkhof, dat naar rang en stand was
ingedeeld, ook bij de begrafenissen
zelf onderscheidde men een aantal
categorieën. Het instructieboekje voor
de koster vermeldt zeven soorten
begrafenissen: een 'Eerste Klas' tot en
met 'Zesde Klas' en nog een aparte
'Armen Klas'. Een dik betalende cliënt
werd, eenmaal overleden, met veel
statie en plechtig vertoon ter aarde
besteld, terwijl een arme parochiaan
het met een sobere begrafenis moest
89