Van volkskerk tot participerende gemeente: Tachtig jaar Kapucijnen-zielzorg in Sluiskil
Het jeugdpatronaat
doen. Een ander verschil was dat de
overledenen uit de laagste standen
voor dag en dauw begraven werden en
die uit de hoogste rond half elf
's ochtends. Dit voor het rijke Roomse
leven typerende onderscheid tussen
rijk en arm werd, zoals het
instructieboekje laat zien, in de jaren
zestig afgeschaft. Met potloodstrepen
zijn de aparte regels en gebruiken voor
de verscheidene klassen verwijderd.
De klok, die voorheen voor overleden
rijke parochianen tot en met de
begrafenis twee maal daags luidde,
werd nu voor iedereen gelijk gezet. Zij
luidde voorstaan, ongeacht de
maatschappelijke stand van de
ingeslapene, tot de uitvaart een maal
daags rond twaalf uur.
De Kapucijnen beperkten hun arbeid
niet tot de zielzorg in enge zin. Ook bij
de organisatie van het sociale leven in
het dorp speelden zij een grote rol.
Al vroeg richtten zij het jeugdpatronaat
St. Jozef op voor jongeren van elf tot
twintig jaar. In het archiefboek van het
patronaat wordt de verwildering van de
jeugd opgegeven als reden om met het
jongerenwerk te beginnen. 'Veel
vreemd volk - en welk volk' - kwam
rond 1900 naar Sluiskil om daar te
werken aan de verbreding en
verdieping van het kanaal van
Terneuzen naar Gent. De omgang met
die ruwe poldergasten, aldus de
schrijver van het archiefboek, deed de
bevolking geen goed. Vooral de jeugd
zou er door worden bedorven.
'Daarentegen', vervolgt hij, 'moet
'n dam opgeworpen worden; 't is hoog
noodzakelijk. De religieuzen van
't klooster zijn 't er roerend over eens.
Er moet een patronaat komen'. In een
lokaaltje dat ook dienst deed als
kleuterschool, katechismuslokaal en
repetitielokaal voor het zangkoor,
begon een broeder met het jeugdwerk.
Op zondagavond verzamelde zich hier
een aantal opgroeiende jongens. Ze
onderhielden zich met gezelschaps
spelen en hadden buiten de
beschikking over schommels, een
schietbaan en een kegelbaan. Toen
door de toeloop het zaaltje te klein
werd, besloten de Kapucijnen in 1909
een nieuw patronaatsgebouw te
bouwen, dat men twee jaar later in
gebruik werd nam. Voor de
totstandkoming ervan leverden 77
Rooms-Katholieke huisgezinnen een
bijdrage van wekelijks vijf cent. In het
begin bezocht ook een aantal
protestantse jongeren het
jeugdpatronaat. Maar aan deze
'dwaasheid' werd, zoals in het
archiefboek is te lezen, spoedig een
einde gemaakt. Doel van het
jeugdpatronaat, dat al snel werd
uitgebreid met een afdeling voor
meisjes, was: 'Katholieke jongelingen
godsdienstonderricht te geven en te
vormen tot nuttige leden der
maatschappij'. Om dit doel te
verwezenlijken hield men onder meer
op zon- en feestdagen bijeenkomsten;
werden er voordrachten gegeven;
voorzag men de jeugd van wat men
noemde 'passende lectuur' en
organiseerden de paters
Een pater met jongenszangkoor in de kloostertuin.