Dr. L. de Jongprijs In 1988 werd de Dr. L. de Jongprijs ingesteld. Eind vorig jaar werd door advertie en omvraag bekendgemaakt dat de prijs opnieuw zou worden uitgereikt voor in 1989 en 1990 openbaar gemaakte werkstukken, die op historisch-wetenschappelijk verantwoorde wijze als boek, toneelstuk, tentoonstelling, film, radio of televisie voor een ruim publiek een onderwerp hadden belicht uit de geschiedenis van Nederland en overzeese gebiedsdelen sedert 1900. Aan deze voorwaarden dienden de mededingers te voldoen. De jury bestaande uit prof. dr. I. Schöffer (voorzitter), mr. A. P. Smaal (secretaris), prof. dr. J. Th. M. Bank, prof. dr. J. C. H. Blom, L. Lewin en J. van Meekren, moest een keuze maken uit 54 inzendingen. Hieronder volgt dat gedeelte van het juryrapport waarin de jury haar keuze voor de toekenning van de prijs aan G. van der Ham voor diens boek Zeeland 1940-1945. Deel 2, motiveert. Juryrapport Naar het oordeel van de jury komt de Dr. L. de Jongprijs voor de jaren 1989 en 1990 toe aan Gijs van der Ham voor zijn werk over Zeeland 1940-1945. Deel 2, dat bij de uitgevers Waanders te Zwolle in 1990 verscheen. Aangezien het jurylid de heer Blom bij dit ook als proefschrift verdedigde boek als promotor betrokken was, heeft hij zich bij deze keuze zeer terughoudend opgesteld, al juicht hij die uiteraard toe. Van der Ham heeft met zijn grote boek een bijzondere prestatie geleverd. Zeker wanneer men rekening houdt met de obstakels die hij daarbij moest nemen. Daarmee wordt dan niet gedoeld op het obtstakel van een noodzakelijk diepgaand en breed onderzoek of dat van een beschrijving van een op zichzelf groot en daarom alleen al moeilijk onderwerp - dat zijn de bekende zorgen voor elke historicus die zich aan zo'n werk zet. Maar de voorgeschiedenis van het boek bracht voor Van der Ham meteen al problemen mee. De opdracht tot het schrijven van de geschiedenis van Zeeland in bezettingstijd was oorspronkelijk verstrekt aan L. de Bree die nog vóór het verschijnen van het eerste deel in 1979 overleed. Met alle verdiensten van dat eerste deel was het werkstuk niet alleen in tijd blijven steken maar droeg het ook inwendig het karakter van onvoltooidheid. Van 1979 af nam G. Taal de taak op zich het tweede deel te schrijven maar ook hij kwam in medias res in 1984 te overlijden. Van der Ham moest een tweede deel maken dat toch op zichzelf stond en tot op grote hoogte langs eigen lijnen en met eigen invalshoeken ook de tijd bestreek waarover De Bree had geschreven. Het verdient bewondering dat Van der Ham erin slaagde zulk een opzichzelfstaand werk tot stand te brengen met een, zoals hij in zijn inleiding schrijft "een eigen benadering, andere structuur, in een andere stijl" dan het werk van De Bree liet zien en wat Taal misschien op het oog had gehad. Nog in een ander opzicht verdient Van der Ham's werk lof. De bedoeling was een geschiedenis te schrijven binnen het regionale kader van Zeeland. Maar dat is natuurlijk onmogelijk zonder de ruimere context van de bezettings geschiedenis van Nederland. Veel moest worden verteld wat in dat ruime verband, vooral dank zij het grote werk van De Jong, al bekend was en daarnaast moest het gevaar worden vermeden van een al te gedetailleerde vlucht van het algemene naar het regionale of locale detail. Zonder twijfel ondergingen de Zeeuwse eilanden, juist door de slechte verbindingen met de rest van het land en de eigen problemen van kusten en dijken een bijzondere ontwikkeling die soms afweek van die in andere provincies. In dat opzicht is de periode na de zomer van 1944 toen Zeeland langdurig in de frontlinie kwam te liggen zelfs uitzonderlijk geweest en vormt begrijperlijkerwijs de beschrijving van die periode in Van der Ham's boek een hoogtepunt. Maar het knappe van Van der Ham's werk is dat hij, het uitzonderlijke en afzonderlijke van Zeeland toch relativerend, een evenwicht weet te bewaren tussen enerzijds de landelijke ontwikkelingen en die van Zeeland anderzijds. En tenslotte vindt de jury het een grote verdienste van dit boek dat het zo goed gecomponeerd en geschreven is. Stijl en toon houden zich verre van romantiek of sensatie. Beheerst en harmonieus verloopt het verhaal dat toch ook in zijn talrijke details - voorbeelden steeds van het algemene - de lezer weet vast te houden en te boeien. Het is geen wonder dat dit boek juist om die reden een groot publiek bereikt en dat niet alleen de Zeeuwse 'achterban' ernaar grijpt. Het is wel een dik boek geworden en het vergt van de lezer geduld en energie om het van kaft tot kaft te lezen, maar zelfs als hij zou volstaan met opzoeken en bladeren dan zal hij het niet kunnen laten af en toe ook verder te lezen. Eigenlijk doet het boek van Van der Ham verlangen naar beschrijvingen van de bezettingsgeschiedenis in andere provincies om meer nog dan Van der Ham al doet tot vergelijkingen te kunnen komen - met alle verschillen en overeenkomsten van dien. Men zou, zo wil de jury dit prijzende oordeel besluiten, elke provincie zo'n boek als dat van Van der Ham over Zeeland toewensen, met dan de voor de volgende auteurs steeds meer complicerende factor dat het voorbeeld van Van der Ham ook knellend en drukkend kan zijn en herhaling of imitatie toch vermeden moet worden. Gezien echter de wijze waarop Van der Ham een verwant bezwaar ten opzichte van zijn twee voorgangers De Bree en Taal heeft overwonnen moet het ook telkens opnieuw voor andere historici mogelijk zijn een op zichzelf staand, stevig boek te maken binnen dat zo interessante en boeiende kader van provincie, streek of stad. Nadat het juryrapport door de voorzitter van de jury, professor dr. I. Schöffer, was voorgelezen, werd de prijs, bestaande uit een bedrag van 20.000 gulden en een gouden penning, in de Spiegelzaal van het Concertgebouw te Amsterdam uitgereikt door drs. H. d'Ancona, minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 25