Wars van't algemeen erkende mooi
De Schilders van Tachtig
Francisca van Vloten
"De in kunst belangstellende lezer van
dit Tijdschrift", aldus Willem Witsen
alias Verberchem in De Nieuwe Gids
van juli 1888, "weet tegenwoordig welke
de positie is van den onafhankelijken
kunstenaar tegenover de menigte; weet
ook dat de officieel erkende autoriteit in
handen is van onbevoegden; dat we in
ons land onder de ouderen groote
kunstenaars hebben, ja groot onder de
grootsten der gansche wereld; dat er
jongeren zijn die met heerlijke
bewondering voor de machtige werken
der Grooten, een kunst willen van hun
eigen bloed en vleesch; die wars van
't algemeen erkende mooi van de
menigte, onafhankelijk willen zijn van
alles wat systeem of school is; die
schaterlachen om de vuile hatelijkheden
en het onnoozele oude-wijven-
gewauwel van het troepje idioten, dat
zich critici noemt; die bereid zijn om de
grootste wereldzorgen te dragen in het
bewust-zijn van hun passie-vol willen."
Iedere vernieuwing draagt verzet tegen
het oude in zich, soms in lichte mate,
soms fel. Het l'art pour /'arf-principe
van de Tachtigers behoort, zoals uit
bovenstaande aanhaling blijkt tot de
laatste categorie. Ongekend voor
Nederland, deze groep met zijn verzet
tegen de bestaande maatschappelijke
en culturele waarden, zijn verheerlijking
van het individuele kunstenaarschap
en zijn bohème-achtige leefwijze.
Vooral in geschriften trok de jonge
garde van leer; de ontwikkeling in de
schilderkunst was geleidelijker.
In het begin van de jaren tachtig van
de vorige eeuw was de Haagse School
nog toonaangevend, omstreeks het
midden van dat decennium begon het
Amsterdamse Impressionisme zich af
te tekenen, verwant aan de Haagse
School maar meer op het stadsleven
en de actualiteit gericht dan op de
natuur. Bovendien werd de wijze van
uitdrukken vrijer, oriënteerde men zich
eerder internationaal en zocht men
nieuwe invalshoeken. Zo kwam de
schilderkunst bij het l'art pour /'arf-
principe; de wens om in volledige
vrijheid te scheppen, uitgaand van
eigen gevoelens of denkbeelden.
Het essentiële, aldus Jan Veth, lag niet
in de buitenwereld, het lag in de
gewaarwordingen van de artist zelf.
Het expressieve werk van 'Amster
dammers' als Breitner en Israëls was
één uiting daarvan, daarnaast was er
het verstilde werk van Witsen en
Karsen, dat deed denken aan de
Haagse School maar in de diepte
doorwerkte en een symbolistisch
aspect leek te hebben.
In de eerste helft van de jaren negentig
begon de groep kunstenaars rond
De nieuwe Gids uiteen te vallen, door
verhuizingen, huwelijken, etc., maar
vooral door een veranderende houding
ten opzichte van het absolute indivi
dualisme: sociale bewogenheid ging
tellen, de gemeenschapskunst was in
opkomst. Jan Toorop was via zijn
eerste neo-impressionistische fase bij
een heel bijzonder symbolisme terecht
gekomen dat voor een aantal jonge
schilders zou gaan leiden tot een
sociaal of religieus gerichte gemeen
schapskunst en tot verschillende
vormen van kunstnijverheid. In die
jaren werd ook het late werk van Van
Gogh in Nederland bekend; Toorop
organiseerde in 1892 een eerste over
zichtstentoonstelling ervan in de
Haagsche Kunstkring.
In 1989 werd een door het Kunst
historisch Instituut van de Universiteit
van Amsterdam georganiseerd
symposium gehouden met als thema
Het Nederlands museum van de
7 9e eeuw, utopie of werkelijkheid.
Daar kondigde Ronald de Leeuw,
directeur van het Van Goghmuseum,
de tentoonstelling De schilders van
Tachtig, Nederlandse schilderkunst
1880-1895 aan. Twee jaar heeft men
aan de tentoonstelling gewerkt; in
beperkte vorm was zij eerder te zien in
Glasgow (The Age of Van Gogh in the
Burrell Collection), uitgebreid en onder
verwijzing naar de literaire beweging
van Tachtig kon men haar van maart
t/m mei dit jaar bekijken in het Van
Goghmuseum.
Hoe nauw de tijd van Van Gogh voor
Richard Bionda en Carel Blotkamp,
initiatiefnemers tot de tentoonstelling,
met de tijd van de schilders van
Tachtig verweven is, blijkt uit hun
woorden naar aanleiding van de
genoemde overzichtstentoonstelling
van Van Goghs werk in de Haagsche
Kunstkring: "Daar kon men als het
ware de hele ontwikkeling van een
decennium Nederlandse kunst volgen,
van Haagse School tot neo-impres-
sionisme, samengevat in het werk van
één persoon."
Singelbrug te Amsterdam, G. H. Breitner,
ca. 1900, doek. Rijksmuseum Amsterdam.