Wars van't algemeen erkende mooi De schilders van Tachtig, Nederlandse schilderkunst 1880-1895 178 werken van 46 kunstenaars waren in het Van Goghmuseum te zien. Ruim eenderde ervan bestond uit werken op papier die vanwege hun lichtgevoelig heid apart werden geëxposeerd. De tentoonstelling was grotendeels samengesteld uit bruiklenen van Nederlandse musea; de Amsterdamse en Haagse jongeren zoals Breitner, Isaac Israels, Karsten, Van Looy, Witsen, Jan Toorop, Tholen, Verster, en Van Gogh vormden het middelpunt. Zij werden voorafgegaan door rond 1880 nog actieve hooggeschatte traditionalisten als Alma Tadema en Bakker Korff, en meesters van de Haagse School als Jozef Israels, Jacob en Matthijs Maris en Anton Mauve; de expositie werd besloten met werken die de overgang naar het symbolisme (Toorop) en de gemeenschapskunst (Thorn Prikker, Derkinderen, Roland Holst) aangeven. De jaren 1880-1895 in de breedte, ongeveer zoals groepstentoonstellingen er in die tijd zelf uitzagen. Veel van de getoonde werken zijn afkomstig uit depots, lang niet allemaal zijn ze van goede kwaliteit, maar toch zijn er vele verrassingen onder die pleitbezorgers lijken voor een permanente expositie. Olieverven van de tweeling Oyens bijvoorbeeld, voorzover bekend dan als genre-schilders. Hier hangen prachtige werken van hen, humoristisch, sfeervol en in losse, impressionistische toets geschilderd zoals de 'momentopname' Het Dessert (1882) van David Oyens of Pieter Oyens' La Servartte (1881 eveneens een 'instantané' (met een klein foutje: een ongelukkig weer gegeven linkerhand. Zulke foutjes noemden de gebroeders Oyens hun 'peccavi's'). En dan Menso Kamerlingh Onnes, deze 'autodidact' maakte onder meer een prachtig portret van zijn zusje Jenny (1888) dat sterk aan het werk van Whistier doet denken. Schitterend, van een rustige voor naamheid en tegelijkertijd informeel, is Willem Tholens dubbelportret De gezusters (1895). Floris Verster, getrouwd met bovengenoemde Jenny Kamerlingh Onnes, schilderde aanvankelijk in de stijl van de Haagse School, omstreeks 1885 ging hij zich op het stilleven toeleggen en ontpopte hij zich tot een uitzonderlijk colorist. Portret van Jenny Kamerlingh Onnes, Menso Kamerlingh Onnes, 1888, olieverf op doek. Stedelijk Museum Leiden, bruikleen aan het Van Gogh-Museum Amsterdam. In het midden van de jaren negentig experimenteerde hij met vormen en technieken, zijn werk kreeg steeds meer een vergeestelijkte uitstraling. Een bijzonder voorbeeld daarvan is de tekening van het kasteel en park Endegeest (1893) bij Leiden, gestileerd en symbolistisch, door sommigen 'gekunsteld' bevonden. Van Willem Witsen was er onder meer Montelbaanstoren, Amsterdam uit 1887 dat zijn overgang van iandelijke naar stedelijke thematiek markeert. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Breitner was het niet de menselijke bedrijvigheid die Witsen boeide maar (de sfeer van) de stad zelf. Van een bezonken schoonheid zijn zijn Londense stads gezichten die - alweer - aan Whistier doen denken. Van de coryfeeën veelal bekende werken, onvermijdelijk natuurlijk, maar er is ook niets op tegen: naar iets van 'waarde' kan men blijven kijken. Zo vond men er van Toorop onder meer Brug in Londen, ca. 1888, een vroeg gepointilleerd werk, licht van palet, daarnaast het strakke, qua kleur contrastrijke Omstreken van Broek en Waterland (1889), de symbolistische potlood- en krijttekening Fatalisme (1893) waar zo duidelijk Indische invloeden in te herkennen zijn, maar ook het veel minder bekende Zelfportret met pijp (1893), een prachtig vroeg werkje dat de jonge Toorop plotseling heel dichtbij brengt. De makers van de tentoonstelling hebben niet gekozen voor "kunstenaars van een bepaalde richting, met zekere Endegeest, Floris Vester, 1893, zwart en gekleurd krijt. Rijksmuseum Kröller-Muller, bruikleen aan het Van Gogh-Museum Amsterdam. 106

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 28