Boekbesprekingen Boek over Vlissingen als broeinest van anarchie Arbeiders in Vlissingen Johan Frieswijk Een anderhalf jaar geleden promoveer de de uit Zeeland afkomstige historicus Bert Altena aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een omvangrijk proef schrift over de arbeidersbeweging in Vlissingen. Hij kreeg daarvoor de Dirk Jacob Veegensprijs. Het proefschrift van Bert Altena is een speurtocht naar degenen die de vrije socialisten- beweging in Vlissingen droegen en naar de omstandigheden waaronder zij dit deden. Hij zet zijn studie overigens op in een breed kader, waarbij de levenssituatie van groepen arbeiders, de verschillende vormen van arbeiders beweging en de maatschappelijke ontwikkeling, zowel in Vlissingen zelf als elders, aan de orde komen. Altena's boek beschrijft uitvoerig en deskundig het leven van de Vlissingse linkse socialisten tussen 1875 en 1929, dat eerder door de schrijver R.J. Peskens, pseudoniem voor de uitgever Geert van Oorschot, in zijn boeken was beschreven. Hoogtepunt in diens roman Mijn tante Coleta is ontegenzeggelijk de beschrijving van een tumultueuze raadszitting. De publieke tribune appaudiseert na de redevoering van de principiële maar vriendelijke socialist van linkse huize. Deze heeft de dolerende winkelier Laernoes, gemeenteraadslid voor de anti-revolutionairen, de mantel uit geveegd. Het gaat over armenzorg, arbeiderswoningen en ook over het feit dat oude mannen en vrouwen wanneer ze onder de zorg van de diaconie komen, niet meer bij elkaar mogen wonen. De burgemeester roept om stilte en dreigt de zaal te ontruimen. Laernoes slaat terug met de beschul diging dat de vader van het socialis tische gemeenteraadslid zelf een huisjesmelker was. De echtgenoot van de socialist stapt over de ballustrade heen, duwt een tafel aan de kant, veegt een blad met glazen en een waterkaraf van tafel en stort zich op Laernoes. Een bode voert de woedende vrouw buiten de zaal. Het gemeenteraadslid in kwestie was Levien van Oorschot, de vader van de schrijver Peskens. De tegenstelling die Peskens schetst tussen zijn linkse maar rationeel in de politiek opererende vader en zijn de politiek zeer principieel en emotioneel benaderende moeder kan men beschouwen als die tussen de twee loten van de arbeidersbe weging: de sociaal-democraten en de vrije socialisten. Zo ook in Vlissingen. Vader Van Oorschot was de auteur van regels als: 'Zoals Jezus de wisse laars uit de tempel dreef, zo dient de arbeidersklasse Laernoes en zijn de mammon dienende partij de tempel van onze gemeenschap uit te drijven', maar in het parlementaire spel speelde hij volgens de regels. Moeder Van Oorschot was de activiste, ze kwam van de zijlijn op en maakte daad werkelijk aanstalten Laernoes te verwijderen. Peskens heeft deze zaken naar het leven getekend. Vlissingen was een stad met belangrijke en langdurige vrij socialistische traditie. Bert Altena's in 1989 verschenen historische studie 'Een broeinest der anarchie' bevestigt in grote lijnen de juistheid van dit beeld. Bepaalde namen die men bij Peskens tegenkomt, vindt men bij Altena terug. Maar ook de strijd tussen beide takken van de socialistische stam, het princi piële vrije socialisme van Domela Nieuwenhuis en het hervormings gezinde, gematigde socialisme van de sociaal-democratie rond Troelstra. Waar in den lande in het algemeen de sociaal-democraten en de lieden van de NVV-vakbonden de socialistische broederstrijd kort na 1900 in hun voordeel beslist hadden, bleven in Vlissingen het vrije socialisme en de syndicalistische vakbeweging lange tijd een toonaangevende stroming. Voor sociaal-democraten was Vlis singen al in 1901 een 'broeinest der anarchie' en voor de christelijke vakbeweging was dat in 1920 nog zo. Altena zet de radikale ontwikkeling in Vlissingen tegenover die in de Zeeuwse hoofdplaats Middelburg, waar de arbeidersbeweging een veel gematig der karakter had. Het gaat Altena niet alleen om Vlissingen. In menig opzicht, zo stelt hij, is de geschiedenis van de Vlissingse arbeidersbeweging immers die van de vroege en de vrij-socialis- tische arbeidersbeweging in Nederland. Altena wil met dit onderzoek meer in het algemeen bijdragen aan het inzicht door welke factoren en ontwikkelingen een arbeidersbeweging radikaal - zelfs anarchistisch - wordt. De vraag welke factoren maken dat arbeiders meer of minder radikale opvattingen hebben, neemt in het verklarende deel van de omvangrijke studie een belangrijke plaats in. Zijn het daarbij de ervaringen op de bedrijfs vloer die arbeiders radikaal maken of eerder de ervaringen die ze opdoen in de maatschappij daarbuiten? Altena toont aan dat het eerder de maat schappelijke ervaringen dan die op de bedrijfsvloer zijn, waaruit hun radikalisme verklaard moet worden. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de sociale samenstelling van de bevolking van de stad Vlissingen. Deze was zeer eenzijdig, met een brede onderlaag en een smalle boven laag. De economische basis van de stad was in wezen zwak, omdat de werkgelegenheid voor een belangrijk deel afhankelijk was van de grote scheepswerf 'De Schelde'. De vak organisatie in deze plaats was dan ook in belangrijke mate afgestemd op de metaalbewerkers die bij 'De Schelde' werkten, en daar vond de arbeiders beweging haar belangrijkste recruteringsterrein. Vlissingen kende al vroeg, reeds voor de oprichting van de Sociaal-Democra tische Bond van Domela Nieuwenhuis, een socialistische organisatie. Familieverbanden speelden in die eerste verenigingen een belangrijke rol. De beweging maakte furore dankzij de activiteiten van de ook internationaal bekend geworden onderwijzer Christiaan Cornelissen. Diens vertrek naar Amsterdam liet aanvankelijk een duidelijke leegte achter. De SDB opende daarop een strijd- penning opdat een propagandist de Zeeuwse akkers voor het socialisme zou gaan bewerken. Die propagandist werd de Friese typograaf Jan Koenraad van der Veer, die in de komende jaren voor zichzelf een hoofdrol opeiste in de sociale strijd. Met het blad De Toekomst operereerde hij vanuit Middelburg; in Vlissingen vond hij echter zijn belang rijkste aanhang. Altena typeert Van der Veer als een nogal egocentrisch man, over het paard getild door het succes dat zijn propaganda had. Het type van een dweper en dat kwam goed 113

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 35